Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-08-2001, AD3674, 97/21558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-08-2001, AD3674, 97/21558

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 augustus 2001
Datum publicatie
21 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD3674
Zaaknummer
97/21558

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/21558

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep betreffende de door (voorheen) het hoofd van de eenheid der registratie en successie te P (vestiging Z) van de rijksbelastingdienst, in de nalatenschap van X opgelegde aanslagen in het recht van successie.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 12 mei 1996 is overleden X, geboren op 20 juni 1911. In verband met dat overlijden zijn vier aanslagen in het recht van successie opgelegd, elk naar een verkrijging van fl. 249.060,--. Eén verkrijging resulteerde in een aanslag van

fl. 5.927,--. De drie andere verkrijgingen resulteerden elk in een aanslag van fl. 28.361,--. Bij de bestreden uitspraak zijn de aanslagen gehandhaafd.

1.2. Ter zake van voormelde uitspraak is beroep ingesteld. De Inspecteur heeft dat beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 februari 2000. Ter zitting zijn verschenen en gehoord mr. S, advocaat te Q, handelend voor zichzelf en namens de heer T te W (hierna te zamen: belanghebbenden), alsmede de Inspecteur. Ter zitting hebben belanghebbenden een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij zijn bij de pleitnota in fotocopie vijf bijlagen overgelegd, te weten een bescheid betreffende “inlichtingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens” van de gemeente T, een verklaring van U, huisarts, een beschikking onderbewindstelling, een “specificatie van pensioenbetalingen” en een copie van het testament d.d. 10 mei 1989 van X voornoemd.

1.4. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het beroep aangehouden om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen nader op de pleitnota van belanghebbenden, met name punt 9 daarin, te reageren.

1.5. Na de mondelinge behandeling hebben partijen schriftelijk per fax met elkaar gecommuniceerd, steeds met bericht daarvan aan het Hof. De griffier heeft de na de zitting van partijen ontvangen stukken in fotocopie aan ieder van partijen gezonden. Blijkens de van partijen ontvangen (schriftelijke) verklaringen (namens de belastingdienst: van het hoofd van de eenheid particulieren te PP (vestiging ZZ)) bevat het toegezondene de volledige, door partijen na de zitting gevoerde correspondentie, hebben partijen daaraan niets toe te voegen en stellen zij op een tweede mondelinge behandeling geen prijs. Het Hof merkt het geheel van de tussen partijen en het Hof na de zitting gevoerde correspondentie aan als een tussen het Hof en partijen gevoerde briefwisseling, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Op 12 mei 1996 is overleden X, geboren op 20 juni 1911 (hierna: erflater). Erflater is gehuwd geweest met mevrouw F. Uit dat huwelijk, ontbonden door het overlijden van laatstgenoemde op 17 september 1979, werden vier kinderen geboren, te weten belanghebbenden, O (hierna: O) en A (gehuwd met B)(hierna: A-B). Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament, op 10 mei 1989 voor notaris C te D verleden. Bij dat testament is erflater niet afgeweken van de vererving volgens de wet.

2.2. Erflater woonde in een tweekamer appartement in CC. Eind 1992 dementeerde erflater plotseling zodanig dat hij niet meer zelfstandig in dat appartement, waaraan hij zeer gehecht was, kon blijven wonen. Eén van zijn zonen, O, besloot in verband hiermee de zorg voor erflater op zich te nemen, 24 uur per etmaal. O, die in een appartement van erflater in DD woonde en daarvoor niet behoefde te betalen, nam hiertoe zijn intrek in het appartement in CC. In CC waren kost en inwoning vrij. Indien O niet in CC was komen wonen, zou erflater op een verzorgingshuis aangewezen zijn geweest.

2.3. Om ook zijn zakelijke belangen goed te kunnen laten waarnemen, verleende erflater een algehele volmacht aan O voornoemd en aan S voornoemd. Tevens werd bij beschikking d.d. 10 september 1993 van de Kantonrechter te D, een en ander op verzoek van erflater, de instelling van een bewind over de goederen van erflater uitgesproken, met benoeming van O en S voornoemd als bewindvoerders. Ter zake van dat bewind is door de bewindvoerders rekening en verantwoording afgelegd bij de kantonrechter.

2.4. In de aangifte voor het recht van successie in de nalatenschap van erflater is toegelicht dat “vanwege O’s 24 u per dag verzorging van vader” belanghebbenden “ieder O eerst f. 30.000,-- toedelen” en dat “het overschot” wordt gedeeld als volgt: belanghebbenden “ieder f 219.097”, A-B, “die vader vaak lang als logee had f 249.097”, en O f 309.097 + Friese klok v f 500”. Deze in de aangifte vermelde verdeling is door de betrokkenen geëffectueerd.

2.5. Bij de aanslagregeling voor het recht van successie is de Inspecteur bij de vaststelling van de verkrijgingen afgeweken van de verkrijgingen zoals die in de aangifte voor het recht van successie zijn aangegeven, een en ander als vermeld in 2.4. Ervan uitgaande dat erflater ieder van zijn vier voornoemde kinderen voor een/vierde gedeelte van zijn nalatenschap als erfgena(a)m(e) heeft achtergelaten, heeft hij de verkrijgingen van ieder van die kinderen vastgesteld op fl. 249.060,--.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht bij de vaststelling van de verkrijgingen geen rekening heeft gehouden met de onderhavige (2 x fl. 30.000,-- =) fl. 60.000,--, welk bedrag (vooraf) aan O is toegedeeld.

Belanghebbenden beantwoorden die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vaststelling van de aanslagen in dier voege dat alsnog rekening wordt rekening gehouden met een verkrijging vooraf door O van (2 x fl. 30.000,-- =) fl. 60.000,--, waarna “het overschot gevieren gedeeld” wordt als in 2.4 vermeld.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het Hof kan belanghebbenden volgen in hun standpunt dat, gelet op de door O aan erflater verleende zorg, een en ander als in 2.2 omschreven, bij de toedeling vooraf aan O van (2 x fl. 30.000,-- =) fl. 60.000,--, sprake was van het voldoen aan een dwingende verplichting van moraal en fatsoen en deswege van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis, als bedoeld in artikel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Ingevolge artikel 20, lid 3, van de Succesiewet 1956, voorzover hier van belang, “kunnen de schulden van de erflater slechts worden afgetrokken voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn”.

4.3. De onderhavige natuurlijke verbintenis, ten opzichte van O, stond niet tegenover een (mede) ten gevolge van het overlijden van erflater ontstaan, afdwingbaar recht. Dat die natuurlijke verbintenis na het overlijden van erflater door betrokkenen mogelijkerwijs is bekrachtigd tot een civielrechtelijke, maakt dit niet anders. Dat erflater “zelf in heldere momenten uitsprak” dat het gelet op de verzorging passend was “extra te vergoeden dat hij dit alles voor mij over heeft” en dat “ieder kind al voor overlijden het daarmee eens was”, brengt niet mee dat in verband met de verleende zorg sprake was van een afdwingbaar recht van O ten laste van erflaters nalatenschap.

4.4. De in 4.2 vermelde bepaling belet dan een aftrek zoals door belanghebbenden bepleit.

4.5. In verband met het bestaan van een schuld, ter zake van de door O aan erflater verleende zorg, hebben belanghebbenden zich er voorts op beroepen dat in de “aangifte inderhaast is vergeten ook een andere grond van deze kosten te vermelden: het 1.447 bewindsloon van 5% van f 81.774 ABP-pensioen + een laag geraamde 4% opbrengst van de aangegeven f 1.029.514 baten = f 6.148 per jaar.”.

4.6. Belanghebbenden, op wie in deze de bewijslast rust, hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een schuld van erflaters nalatenschap aan O, bij de afwikkeling van diens bewindvoerderschap als voormeld. Stukken die daarin inzicht (kunnen) geven, hebben belanghebbenden niet overgelegd. Inzicht geven daarin niet de door belanghebbenden overgelegde verklaring d.d. 7 maart 2000 van Bewindvoering L B.V. (door belanghebbenden in hun brief van 17 maart 2000 aangeduid als “bijgaande verklaring van Kantoor Notaris T, afd. bewindvoering”).Verder kan de stelling van belanghebbenden, dat “5% bewindsloon gebruikelijk is voor notariskantoren die dmv hun klerken het 1.431-bewind voeren over de inkomsten, loon, of veelal WAO/AAW/ABW-uitkering en gelden (indien aanwezig) van o.a. BOPZ-patiënten, die deze niet goed zelf kunnen beheren”, daarin geen inzicht geven. Het in verband met die stelling door belanghebbenden gedaan aanbod van bewijs “dmv verklaringen van notariskantoren”, als verwoord in de brief d.d. 18 februari 2000, passeert het Hof derhalve.

4.7. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur bij de vaststelling van de verkrijgingen terecht geen rekening gehouden met de onderhavige (2 x fl. 30.000,-- =) fl. 60.000,--. Het gelijk is derhalve aan zijn zijde. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 27 augustus 2001 Door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 27 augustus 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.