Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2001, AD4048, 98/04646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2001, AD4048, 98/04646

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 september 2001
Datum publicatie
5 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD4048
Zaaknummer
98/04646

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Belastingkamer

Nr. 98/04646

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aanslagnummer 1, en tegen het bij het vaststellen van die aanslag met betrekking tot de verhoging genomen kwijtscheldingsbesluit.

1. De mondelinge behandeling

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 29 augustus 2001 te ’s-Hertogenbosch voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, diens gemachtigde en de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 september 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

2. De beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak en genoemd

kwijtscheldingsbesluit;

vermindert de naheffingsaanslag in dier voege dat de daarin begrepen verhoging vervalt;

gelast dat de Inspecteur belanghebbende het griffierecht ad fl. 80,= vergoedt;

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van fl. 2.130,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

3. De gronden

3.1. Belanghebbende, met de Belgische nationaliteit, woonde op de datum van na te melden controle te Y in Nederland en oefende een eenmansbedrijf uit te Q in België.

3.2. Op naam van zijn bedrijf had belanghebbende op vorenbedoelde controledatum een geleasde personenauto Ford, type Galaxy, (hierna: de Ford). Deze auto diende ter vervanging van de personenauto Fiat, type Punto, (hierna: de Fiat). Op die datum bezat belanghebbende slechts voor de Fiat een aan hem op de voet van artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsbesluit BPM) verleende vrijstellingsvergunning voor de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd.

3.3. In genoemde voor de Fiat aan belanghebbende op 24 oktober 1995 verleende vergunning staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende vermeld.

De Belastingdienst/Douane district S

verleent

naar aanleiding van uw verzoek van 14-9-95

op grond van artikel 14 van de Wet BPM juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM

vergunning aan

X

Astraat 1

1111 aa Y

(…)

voorwaardelijke vrijstelling BPM voor de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd.

Deze vergunning wordt verleend onder de in de bijlagen opgenomen voorwaarden en bepalingen.

Datum inwerkingtreding 24 oktober 1995

Deze vergunning is geldig tot 1 november 1999.

In genoemde bijlagen staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende.

1.1 MOTORVOERTUIG

a. Buitenlands kenteken: NNN 111

b. Merk : Fiat

c. Type : Punto

(...)

1.3 VOORWAARDEN

Voor de toepassing van deze vrijstelling gelden de navolgende voorwaarden:

1. Elke verandering in de onderstaande situaties moet onverwijld

worden gemeld aan de inspecteur;

- verandering van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is

verleend;

- (...)

1.4. VERBODSBEPALINGEN

Het niet nakomen van de voorwaarden en bepalingen waaronder deze vergunning is verleend is verboden en heeft tot gevolg dat de belasting alsnog verschuldigd wordt.

1.5 Nadere Bepalingen

Zie bijlage 2.

(...).

3.4. Op 7 april is belanghebbende aangehouden en gecontroleerd op het traject woon/werkverkeer in de gemeente Y. Daarbij werd geconstateerd dat belanghebbende van de openbare weg in Nederland gebruik maakte met de hem ter beschikking staande Ford met een Belgisch kenteken zonder voor die auto een vrijstellingsvergunning te hebben en zonder dat voor de aanvang van voormeld gebruik BPM op aangifte was voldaan. Op grond van de contacten die de douane voordien met belanghebbende heeft gehad over het rijden met een personenauto met een niet in Nederland geregistreerd kenteken op de openbare weg in Nederland, heeft zij het niet nodig geoordeeld belanghebbende toen slechts te informeren en te waarschuwen, daar zij van mening was dat belanghebbende reeds voordien op de hoogte was gebracht.

3.5. Met dagtekening 17 april 1997 is belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd met een bedrag aan belasting van personenauto’s van fl. 19.564,= en een boete, na gedeeltelijke kwijtschelding, van 50% of fl. 9.782,=.

3.6. Op 24 april 1997 heeft belanghebbende voor de Ford een vrijstellingsvergunning aangevraagd. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende, omdat hij aan de voorwaarden voor het verlenen van zo’n vergunning voldeed, op 9 juli 1997 voor de Ford een vrijstellingsvergunning verleend voor het woon/werkverkeer met een inhoud mutatis mutandis gelijk aan genoemde vergunning voor de Fiat met als datum van inwerkingtreding 9 juli 1997 en als einddatum 1 november 1999.

3.7. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bedrag van de enkelvoudige belasting gehandhaafd, de boete verminderd tot een bedrag van 25% van de enkelvoudige belasting of fl.4.891,= en met betrekking tot deze boete onder meer het volgende overwogen.

“De bij de naheffingsaanslag BPM genoemde schuldgradatie gaat uit

van opzet met het oogmerk de verschuldigde belastingen te ontduiken. In de naheffingsaanslag BPM wordt belanghebbende verweten opzettelijk niet te hebben voldaan aan de wettelijke voorwaarden.

Belanghebbende was op de hoogte van de desbetreffende bepalingen en kon de gevolgen inschatten, met andere woorden hij had moeten en kunnen begrijpen dat een en ander fout zat.

Uitgaande van de door u nader aangevoerde argumenten kom ik in dit geval tot de conclusie dat in het kader van het matigingsbeleid de boete (BPM) kan worden teruggebracht tot 25% of

fl. 4.891,= zonder dat de schuldgradatie wordt aangepast.”

3.8. De hoogte van het nageheven bedrag aan enkelvoudige belasting is op zichzelf beschouwd niet in geschil.

3.9. In geschil is het antwoord op de volgende twee vragen.

3.9.1. Is de onderhavige naheffingsaanslag wat de enkelvoudige belasting betreft terecht opgelegd?

3.9.2. Dient de verhoging van 25% geheel te worden kwijtgescholden?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen beantwoordt beide vragen in tegenovergestelde zin.

3.10. Op de opmerking van de Inspecteur ter zitting dat de Fiat niet de eerste personenauto was waarvoor belanghebbende een vergunning is verleend en dat mitsdien belanghebbende kon weten dat bij wijziging van personenauto voor een andere auto een andere vergunning moest worden verleend, heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.

Voor de Peugeot van degene voor wie ik destijds op freelance basis werkzaamheden verrichtte, kon ik geen vergunning krijgen, aangezien ik niet bij hem in dienstbetrekking stond. Dit bleek toen ik voor die Peugeot een aanvraag indiende voor een vrijstelling. In tegenstelling tot hetgeen de Inspecteur meent, had ik voor de Peugeot geen vrijstellingsvergunning en was de Fiat de eerste personenauto waarvoor ik een vrijstellingsvergunning had. Ik mocht met de Peugeot slechts tot aan de grens met Nederland rijden. Daar ik veel kilometers maakte, wenste ik een personenauto met een dieselmotor, zoals de Ford, en heb ik de Fiat in de verkoop gedaan.

Ik dacht dat de vergunning persoonsgebonden was en overdraagbaar. Het is onmogelijk om tegelijkertijd met twee auto’s te rijden.

3.11. Artikel 1, lid 4, van de Wet BPM bepaalt, voor zover te dezen van belang, het volgende.

“Ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter

beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang

van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg

in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

3.12. Op grond van de hiervóór onder 3.1 tot en met 3.4 vermelde feiten is belanghebbende ingevolge voormeld artikel 1, lid 4, Wet BPM aan belasting van personenauto’s een bedrag verschuldigd van fl. 19.564,=, als vermeld in de litigieuze naheffingsaanslag.

3.13. Het Hof hecht geloof aan belanghebbendes verklaring als ver-

meld onder 3.10 dat de eerste aan belanghebbende verleende vrijstellingsvergunning de Fiat betrof.

In aanmerking nemende evenwel dat op grond van de tekst met bijlagen van de vrijstellingsvergunning voor de Fiat, als vermeld onder 3.3, belanghebbende kon weten dat die vergunning uitsluitend gold voor de Fiat, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet met vrucht een beroep kan doen op het Besluit van de Staatssecretaris van 30 januari 2001, nr. CPP 2000/1835 M (V-N 2001/11.27).

3.14. Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat jegens hem als een toezegging op te vatten uitlatingen zijn gedaan inhoudende dat naheffing van BPM achterwege zou blijven indien hij tijdig zijn bezwaren kenbaar zou maken.

3.15. Op grond van de overwegingen 3.12, 3.13 en 3.14 is het Hof van oordeel dat vraag 3.9.1 bevestigend moet worden beantwoord.

De omstandigheid dat belanghebbende niet beoogde belasting te ontduiken noch hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, kan aan dit oordeel afdoen.

Aan de administratieve rechter in belastingzaken komt geen oordeel toe met betrekking tot de stelling dat de toepassing van de belastingwet in het onderhavige geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

3.16. Met betrekking tot de boete is het Hof, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat belanghebbende voldeed aan de eisen voor afgifte van een vrijstellingsvergunning, dat hij die vergunning kort na het geconstateerde gebruik van de weg heeft aangevraagd en nadien verkregen, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. Dit brengt, gelet op § 20 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 (tekst 1997), mee dat in de naheffingsaanslag ten onrechte een verhoging is begrepen.

4. Griffierecht en Proceskosten

Nu het beroep gedeeltelijk gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.

In de omstandigheid dat het beroep gedeeltelijk gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 2.130,=.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 12 september 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 september 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende f 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van f 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.