Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2001, AD5049, 99/01728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-10-2001, AD5049, 99/01728

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 oktober 2001
Datum publicatie
2 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD5049
Zaaknummer
99/01728

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01728

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën en Informatievoorziening van de gemeente Bladel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet WOZ) aan de belanghebbende gezonden beschikking d.d. 31 mei 1998 met nummer waarbij de waarde van de onroerende zaak I (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1994 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

De mondelinge behandeling

Deze heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 18 september 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn broer, A, alsmede namens de ambtenaar, B, tot haar bijstand vergezeld van C, jurist bij taxatiebureau D BV te Q.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 2 oktober 2001, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de beschikking van 31 mei 1998 met nummer ; en

- gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende het gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,= vergoedt.

De gronden voor de beslissing

1. Bij beschikking van 30 april 1997 met nummer (hierna: de eerste beschikking) heeft de ambtenaar op de voet van artikel 22 Wet WOZ de waarde van belanghebbendes onroerende zaak vastgesteld op fl. 86.000,=. Op 31 mei 1998 heeft de ambtenaar, zonder begeleidende brief, ingevolge artikel 27 Wet WOZ een beschikking met nummer (hierna: de tweede beschikking) naar de belanghebbende gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak met ingang van 1 januari 1998 wordt vastgesteld op fl. 278.000,=.

2. De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de eerste beschikking na zes weken onherroepelijk is geworden, zoals is vermeld in de bijsluiter bij deze beschikking.

De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge artikel 27 van de Wet WOZ een herzieningsbeschikking mocht zenden aan de belanghebbende, omdat het aan de belanghebbende kenbaar zou zijn geweest dat er sprake was van een fout in de eerste beschikking.

3. De belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de waarde van de onroerende zaak voor de onroerende zaakbelasting jarenlang circa fl. 90.000,= bedroeg. Voorts heeft hij gesteld dat deze waarde twee jaar lang hoger dan fl. 90.000,= was vastgesteld en dat vervolgens de waarde voor de Wet WOZ weer circa fl. 90.000,= bedroeg.

4. In het vertoogschrift stelt de ambtenaar dat de voor de aanslagen onroerende zaakbelastingen vastgestelde waarde van de onroerende zaak met ingang van 1 januari 1990 is vastgesteld op fl. 198.000,=, dat de belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen onroerende zaakbelastingen 1995 en 1996 en dat de onroerende zaakbelasting 1997 is geheven op basis van de waarde van fl. 86.000,=, zoals vastgesteld bij de eerste beschikking.

5. Artikel 27 Wet WOZ (tekst 1998) luidt ten dele als volgt:

'1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld, kan de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar de in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 26, eerste lid, bedoelde beschikking herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

Een feit dat de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren.

2. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 26, eerste lid, bedoelde beschikking.

(…)'.

6. Uit artikel 27, tweede lid Wet WOZ volgt dat de ambtenaar voor het vaststellen van een herzieningsbeschikking in beginsel vijf jaren de tijd heeft, te rekenen vanaf het moment van het vaststellen van een beschikking ingevolge artikel 22 Wet WOZ. Het Hof begrijpt de stelling van de belanghebbende dat de eerste beschikking na zes weken onherroepelijk zou vaststaan aldus dat het vaststellen van een beschikking op de voet van artikel 27 Wet WOZ na zes weken, te rekenen vanaf dagtekening van de eerste beschikking, niet mogelijk zou zijn. Deze stelling vindt geen steun in artikel 27, tweede lid Wet WOZ.

7.1. Artikel 27, eerste lid, eerste volzin Wet WOZ bevat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een waarde van een onroerende zaak te laag is vastgesteld, de hoofdregel dat de te laag vastgestelde waarde kan worden herzien bij een beschikking ingevolge artikel 27 Wet WOZ.

7.2. Artikel 27, eerste lid, tweede volzin Wet WOZ bevat de uitzondering op deze hoofdregel, dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond tot herziening op de voet van artikel 27 Wet WOZ kan opleveren.

7.3. Deze uitzondering moet worden geacht te zijn bedoeld voor die gevallen, waarin de beschikking ex artikel 22 Wet WOZ bij de belanghebbende de indruk kan wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de waarde van onroerende zaak door de ambtenaar. Onder deze gevallen kan niet worden begrepen een geval, waarin het de belanghebbende aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de bij de beschikking ex artikel 22 Wet WOZ vastgestelde waarde berustte op een schrijf- of tikfout of daarmede gelijk te stellen vergissing.

7.4. (Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 6 juni 1973, nummer 17 106, BNB 1973/161*, van 12 december 1979, nummer 19 252, BNB 1980/85* en van 27 januari 1999, nummer 34 006, BNB 2001/15.)

7.5. Het Hof is van oordeel, dat de ambtenaar ten tijde van het vaststellen van de eerste beschikking, gezien de door de ambtenaar per 1 januari 1989 bepaalde waarde van de onroerende zaak op fl. 198.000,=, redelijkerwijs bekend kon zijn met het feit, dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1994 aanmerkelijk hoger was dan fl. 86.000,=. De ambtenaar heeft derhalve een ambtelijk verzuim begaan en dientengevolge staat artikel 27, eerste lid, tweede volzin Wet WOZ in beginsel aan het vaststellen van een herzieningsbeschikking in de weg. Dit is slechts anders:

(a) indien het ambtelijk verzuim bestaat uit een schrijf- of tikfout of daarmede gelijk te stellen vergissing en

(b) de beschikking ex artikel 22 Wet WOZ bij de belanghebbende niet de indruk kan wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de waarde van onroerende zaak door de ambtenaar.

De ambtenaar heeft in de gedingstukken of tijdens de mondelinge behandeling niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, omtrent de feiten en omstandigheden, waardoor de waarde van de onroerende zaak bij de eerste beschikking is vastgesteld op fl. 86.000,=. De ambtenaar heeft daarmede niet aannemelijk gemaakt, dat in casu het door hem begane verzuim gelijk is te stellen aan een schrijf- of tikfout of daarmede gelijk te stellen vergissing. Derhalve behoeft de vraag of de eerste beschikking bij de belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de waarde van onroerende zaak door de ambtenaar geen beantwoording.

7.6. Ingevolge artikel 27, eerste, tweede volzin lid Wet WOZ is in casu sprake van een feit, dat de ambtenaar bij het vaststellen van de eerste beschikking redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, welk feit aan het vaststellen van een herzieningsbeschikking in de weg staat.

8. Uit het vorenstaande volgt, dat de tweede beschikking dient te worden vernietigd.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, nu de belanghebbende daarom niet heeft verzocht en ook niet is gebleken dat de belanghebbende, die zich niet heeft laten bijstaan door een beroepsgemachtigde, kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures heeft gemaakt.

Aldus vastgesteld op 2 oktober 2001 door P. Fortuin, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 10 oktober 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende f 150,--.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.