Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2001, AD5764, 98/02868
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2001, AD5764, 98/02868
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2001
- Datum publicatie
- 15 november 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AD5764
- Zaaknummer
- 98/02868
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/02868
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 20 april 1998 op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
De mondelinge behandeling
Deze heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 28 september 2001 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 oktober 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. De belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard, dat - in tegenstelling tot hetgeen uit de gedingstukken blijkt - niet in geschil is dat de vrijstelling van de stakingswinst (artikel 8, eerste lid, onderdeel d Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) op een juiste wijze door de Inspecteur is toegepast. Voorts heeft de belanghebbende uitdrukkelijk verklaard het aanbod van getuigenverklaringen door de makelaars, die de tot de gedingstukken behorende door de belanghebbende overgelegde taxatierapporten hebben opgemaakt, in te trekken. Voorts heeft de belanghebbende uitdrukkelijk verklaard, dat naar zijn oordeel voor de waarde van het café en het woonhuis aan de Astraat 1 te U (hierna: de onroerende zaak) niet moet worden uitgegaan van fl. 92.000,=, maar van fl. 112.000,=
2. In geschil is of voor bepaling van de winst ten tijde van de staking van de onderneming door de belanghebbende de waarde van de onroerende zaak moet worden gesteld op fl. 112.000,=, zoals de belanghebbende verdedigt, of op fl. 185.000,=, zoals de Inspecteur voorstaat. Voorts is in geschil de hoogte van de zelfstandigenaftrek (artikel 44m Wet IB 1964), welke hoogte echter geen zelfstandige grief is, doch voortvloeit uit de grootte van de stakingswinst.
3. De belanghebbende heeft op 15 juli 1995 met Q Horeca B.V. een huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak gesloten (hierna: de huurovereenkomst). In de huurovereenkomst is een huur overeengekomen voor de periode 15 juli 1995 tot en met 14 juli 2000, na welke periode de huurder een optieperiode heeft van 15 juli 2000 tot en met 14 juli 2005. Voorts is in deze huurovereenkomst de aanvangshuurprijs bepaald op fl. 24.000,= per jaar, waarbij huurder en verhuurder hebben afgesproken geen omzetbelasting over de huurprijs in rekening te zullen brengen. Met de verhuur van de onroerende zaak op 15 juli 1995 heeft de belanghebbende, zoals door hem tijdens de mondelinge behandeling bevestigd, definitief zijn onderneming op 15 juli 1995 gestaakt. Het geschil spitst zich derhalve toe op het antwoord op de vraag wat de waarde in het economische verkeer is van de onroerende zaak op 15 juli 1995, die tengevolge van de staking tot zijn privévermogen dient te worden gerekend. De boekwaarde van de onroerende zaak per 15 juli 1995 bedroeg voor de vennootschap onder firma café T fl. 72.466,=; de belanghebbende was voor 50% gerechtigd tot de resultaten van deze vennootschap onder firma.
4. De belanghebbende is bij het doen van de aangifte uitgegaan van een waarde van de onroerende zaak van fl. 92.000,=. De in de aangifte aangegeven winst uit onderneming omvat belanghebbendes aandeel in de boekwinst op de onroerende zaak ad fl. 9.767,=, zijnde 50% van (fl. 92.000,= -/- fl. 72.466,= = fl. 19.534,=). Hij verdedigt - na de mondelinge behandeling - een waarde van fl. 112.000,=. Hij baseert zich op de volgende gegevens:
· Een taxatierapport van 18 juni 1993 van S Makelaardij BV, waarbij de onderhandse verkoop waarde vrij van huur en gebruik per die datum wordt bepaald op fl. 105.000,= en de executiewaarde bij eigen gebruik op fl. 92.000,=.
· Een taxatierapport van 3 juni 1997 van T Assurantiën v.o.f, waarbij de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur, gebruik en bewoning per 1 januari 1995 wordt bepaald op fl. 112.000,= en de executiewaarde per die datum bij eigen gebruik op fl. 97.400,=.
· Een beschikking van de gemeente R ingevolge de Wet Waardering Onroerende Zaken, waarbij de waarde voor de toepassing van deze wet per waardepeildatum 1 januari 1995 is vastgesteld op fl. 110.000,=.
5. De Inspecteur beroept zich op een te zijnen behoeve opgemaakt taxatierapport van de eenheid Registratie en Successie te V van de rijksbelastingdienst d.d. 15 september 1997, waarbij de waarde in het economische verkeer, zijnde de waarde in verhuurde staat per 15 juli 1995, is bepaald op fl. 185.000,=. In het door de Inspecteur overgelegde taxatierapport is bij de bepaling van de waarde uitgegaan van de in de huurovereenkomst overeengekomen huur van fl. 24.000,= per jaar en is de waarde berekend op fl. 185.000,=, waarbij rekening is gehouden met het achterstallig onderhoud door niet te rekenen met een factor van 8,5, maar van 7,7.
6. Het Hof overweegt, dat, anders dan de gemachtigde in zijn pleitnota heeft gesteld, de belanghebbende zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd, dat met het sluiten van de huurovereenkomst op 15 juli 1995 de ondernemingsactiviteiten daadwerkelijk een einde hebben genomen. Dit vindt ook bevestiging in de ‘toelichting op de balans’, die als bijlage bij de aangifte is gevoegd, en waarin wordt uitgegaan van de staking van de onderneming op 15 juli 1995. In de door de belanghebbende overgelegde bescheiden, in het bijzonder in het taxatierapport van 3 juni 1997 van T Assurantiën v.o.f en in de beschikking ten behoeve van de gemeente R, is, blijkens de bestreden uitspraak d.d. 20 april 1998 (bijlage 3 bij het vertoogschrift), geen rekening gehouden met de in de huurovereenkomst overeengekomen huur. Het Hof is van oordeel, dat in het door de Inspecteur overgelegde taxatierapport terecht - nu de belanghebbende zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd, dat met het sluiten van de huurovereenkomst de ondernemingsactiviteiten daadwerkelijk een einde hebben genomen en nu uit de voornoemde ‘toelichting op de balans’ blijkt dat de onderneming op 15 juli 1995 is gestaakt - de waarde is bepaald uitgaande van de in de huurovereenkomst overeengekomen huur. Gesteld noch gebleken is, dat in het door de Inspecteur overgelegde taxatierapport de waarde in verhuurde staat, uitgaande van de in de huurovereenkomst overeengekomen huur van fl. 24.000,= per jaar, onjuist zou zijn vastgesteld. Het moet er derhalve voor worden gehouden, dat de waarde in het economische verkeer, zijnde de waarde in verhuurde staat en rekening houdend met het achterstallige onderhoud, per 15 juli 1995 fl. 185.000,= bedraagt.
7. Aan het oordeel van het Hof onder 6 doet niet af, dat, zoals de belanghebbende onweersproken heeft gesteld, Q Horeca B.V. om haar moverende redenen bereid is fl. 2000,= huur per maand voor de onroerende zaak te betalen en dat zij daartoe in de gelegenheid is door de andere activiteiten die zij ontplooit, terwijl de onroerende zaak en de locatie daarvan niet een dergelijke huur rechtvaardigen. Feit is immers, dat de belanghebbende met Q Horeca B.V. in de huurovereenkomst een huur van fl. 24.000,= per jaar is overeengekomen. Klaarblijkelijk is Q Horeca B.V. de meestbiedende gegadigde die bereid is geweest, na aanbieding door de belanghebbende van de onroerende zaak ter verhuur op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding, deze huur te betalen.
8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dit geval is niet in geschil, dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 12 oktober 2001 door P. Fortuin, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van D. Koopmans, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 25 oktober 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende f 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.