Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2001, AD6319, 98/01502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-10-2001, AD6319, 98/01502

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 oktober 2001
Datum publicatie
29 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD6319
Zaaknummer
98/01502

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/01502

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer W. te S, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te E van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift tegen de hem zonder verhoging opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, aanslagnummer 0000.00.000.H.67.

1. Ontstaan en loop van het geding

De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 33.583,=, zonder verhoging.

Na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.

De zaak is behandeld in raadkamer ter zitting van het Hof van 3 juli 2001. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer P. te B, thans verbonden aan G Accountants en Adviseurs te B, als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de Inspecteur de heer mr. M..

Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen hen het volgende vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1952 en gehuwd, genoot in het onderhavige jaar, evenals in 1993, 1994 en 1995, een AAW/WAO-uitkering. Tevens dreef belanghebbende in het onderhavige jaar vanaf 1 juni 1996 gedurende 30 weken in de vorm van een eenmanszaak een onderneming hoofdzakelijk inhoudende de handel in dierbenodigdheden en vooral gericht op paardenvoeding (hierna: de onderneming).

2.2. Voor het onderhavige jaar doet belanghebbende aangifte van genoemde uitkering van in totaal fl. 32.964,= en van een winst uit vorenbedoelde onderneming van fl. 2.255,=. De grootte van deze winst is door belanghebbende als volgt berekend:

Omzet fl. 60.724,65

Inkopen fl. 50.784,88

Eindvoorraad fl. 9.750,-- fl. 41.034,88

Bedrijfsuitgaven fl. 19.689,77

fl. 14.314,31

Winst fl. 5.375,46

Investeringsaftrek fl. 3.120,--

Fiscale winst, afgerond, fl. 2.255,--.

Tevens heeft belanghebbende in zijn aangifte een bedrag aan zelfstandigenaftrek in aftrek gebracht van fl. 12.917,=.

2.3. De omzet van de onderneming bedroeg in 1997 fl. 213.000,=, in 1998 fl. 260.000,= en in 1999 tot 1 september, de datum waarop hij de onderneming om gezondheidsredenen beëindigde, fl. 200.000,=.

2.4. In een in kopie als bijlage 4 bij het vertoogschrift behorende brief van 6 januari 1998 geeft belanghebbende een specificatie van het aantal uren door hem besteed aan de onderneming in het onderhavige jaar.

Deze specificatie houdt in een groot aantal onderdelen, te weten: het op zoek gaan naar leveranciers, de bezoeken van vertegenwoordigers aan de onderneming van belanghebbende, het ophalen van producten bij de fabrikanten, de uren nodig voor het laden, de uren nodig voor de leveringen aan de klanten, de uren besteed aan de, gezien de kleine

verkoopbedragen per nota, arbeidsintensieve financiële administratie, de tijd gemoeid met de problemen met de aangeschafte tweedehands vrachtwagen en de uren doorgebracht op concoursen om de onderneming te promoten, met bij elk onderdeel aangegeven het daaraan bestede aantal uren, resulterend in een totaal aantal uren van 1.327.

2.5. Tevens heeft de gemachtigde aan de Inspecteur op 10 februari 1998 een overzicht gefaxt van de door belanghebbende voor de onderneming gewerkte aantal uren in de periode 22 december 1997 tot en met

31 december 1997. Dit overzicht, gespecificeerd naar het aantal plaatsen van de leveringen, vermeldt onder andere het volgende:

datum tijd werkzaamheden thuis tijd laden/lossen totaal

waaronder telefoon

22/12 4 4,5 8,5

24/12 2 6, 8,

27/12 2,5 4,5 7,

29/12 2, 6,25 8,25

30/12 2 9,25 11,25

31/12 (een halve dag) 2 3,5 5,5

5,5 dag 14,5 34 48,5.

De Inspecteur merkt in zijn uitspraak op dat indien dit overzicht met een weekoverzicht mag worden vergeleken sprake zou zijn van 34 uur voor het lossen en laden. Tijdens de mondelinge behandeling wordt hieraan toegevoegd dat hierin begrepen zijn de uren voor het ophalen en bezorgen van de producten.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek op de voet van artikel 44m, lid 1 tot en met lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Dit geschil is terug te voeren tot het antwoord op de vraag of belanghebbende gedurende het onderhavige jaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in beslag is genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van de onderneming?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder, voor wat betreft belanghebbende, de door hem voorgedragen en overgelegde pleitnota. Van al deze stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden aangemerkt. Partijen hebben hieraan ter zitting, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.

3.2.1. Belanghebbende

Korte tijd na de hoorzitting heeft belanghebbende omstreeks 18.15 uur de urenverantwoording aan zijn gemachtigde gefaxt. Gezien dit tijdstip heeft de gemachtigde van belanghebbende de daarop volgende dag deze aan de Inspecteur doorgefaxt. Anders dan de Inspecteur beweert, is de urenverantwoording niet achteraf opgemaakt.

Vele uren heeft belanghebbende besteed aan het verwerven van klanten. Met deze uren heeft de Inspecteur geen rekening gehouden.

Belanghebbende trekt zijn beroep op het ontbreken van “een nieuw feit” in de zin van artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in.

Voor het leveren van zijn producten nam belanghebbende veelal van te voren contact op met zijn klanten.

3.2.2. De Inspecteur

Ik heb niet bedoeld te stellen dat belanghebbende na de hoorzitting de urenverantwoording heeft opgemaakt, maar dat deze is geschreven na de controle.

De aan het eind van het jaar toenemende werkzaamheden van belanghebbende voor zijn onderneming doet belanghebbende toegroeien naar een gemiddeld aantal uren van werkzaamheden voor de onderneming van 30 uren. Belanghebbende kende voordat hij met de onderneming begon veel mensen uit de paardenwereld.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag, de Inspecteur daarentegen concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Zowel in de bestreden uitspraak als in het vertoogschrift berekent de Inspecteur, uitgaande van de onder 2.4 vermelde specificatie, resulterend in 1.327 uren, en het onder 2.5 vermelde overzicht, hierbij geen

rekening houdend met de uit dat overzicht af te leiden tijd van werkzaamheden thuis voor de onderneming van 14,5 uren, het aantal uren op 1259,5 uren of meer.

4.2. Belanghebbende heeft onvoldoende bestreden gesteld dat hij veel uren heeft besteed aan werkzaamheden inzake het verwerven van klanten en het telefonisch benaderen van klanten om aan hen te kunnen leveren

alsmede dat hij, buiten de tijd waarin hij voor de onderneming in beslag genomen werd door het ophalen bij de leverancier en het leveren aan de klanten van de producten, eerstbedoelde werkzaamheden veelal thuis heeft verricht. Aan de inhoud van die verklaring doet niet af dat volgens de Inspecteur belanghebbende reeds vóór de aanvang van de onderneming veel mensen in de paardenwereld kende, omdat, wanneer veronderstellenderwijze ervan wordt uitgegaan dat deze mededeling van de Inspecteur juist is, daarmee nog niet gezegd is dat die mensen daarom automatisch afnemers van belanghebbende zouden worden.

Ook de verklaring van de Inspecteur dat het onder 2.5 vermelde overzicht na de controle is opgemaakt, doet aan het vorenstaande niet af, omdat de gedetailleerde specificatie als onder 2.4 bedoeld in combinatie met het onder 2.5 vermelde overzicht het Hof ervan hebben overtuigd dat belanghebbende een helder inzicht heeft van de tijd die hij werkzaam is voor de onderneming, en hij dus niet zomaar wat heeft opgeschreven maar dat dit overzicht berust op een, op aantekeningen gebaseerde, juiste weergave van de tijdsduur van de desbetreffende onderdelen van de door belanghebbende in de onder 2.5 vermelde periode voor de onderneming verrichte werkzaamheden.

4.3. Op grond van het vorenoverwogene en gelet op de expansieve groei van de omzet van de onderneming in de jaren 1997, 1998 en 1999 tot 1 september van dat jaar, hierbij in aanmerking nemende dat, zoals belanghebbende in zijn bezwaarschrift onvoldoende bestreden heeft verklaard, het hierbij ging om kleine verkoopbedragen per nota en mitsdien om een groot aantal klanten, acht het Hof aannemelijk dat het aantal uren in de startfase van de onderneming door belanghebbende besteed aan acquisitie van klanten het lagere aantal uren dat door hem is besteed in die fase aan het laden en bezorgen ten opzichte van het aantal uren door hem besteed aan laatstbedoelde werkzaamheden in de periode nadien, compenseerde.

4.4. Op grond van vorenstaande overwegingen is het Hof van oordeel dat belanghebbende gedurende de onderhavige periode de voor de werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in beslag is genomen voor het voor eigen rekening feitelijk drijven van de onderneming. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende op doktersadvies om gezondheidsredenen zijn onderneming, dat wil zeggen de voor de onderneming door hem te verrichten activiteiten buitenshuis rustig heeft opgebouwd, omdat zijn werkzaamheden voor het verwerven van klanten veelal thuis, door middel van het telefonisch benaderen van potentiële klanten, hebben plaatsgevonden.

4.5. OP grond van vorenstaande overwegingen moet worden beslist in de door belanghebbende voorgestane zin.

5. Griffierecht en Proceskosten

Nu het beroep gegrond is dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende het griffierecht ad

fl. 80,= te vergoeden.

In de omstandigheid dat het beroep gegrond is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is fl. 1.420,=.

6. De beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag;

gelast dat de Inspecteur belanghebbende het gestorte griffierecht ad fl. 80,= vergoedt; en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van fl. 1.420,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 24 oktober 2001 door J.H.J. Huige, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend aan partijen verzonden op: 24 oktober 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ¦ 160,=.

Indien het bestuursorgaan beroep in cassatie instelt en de uitspraak van het Hof in stand blijft, is een griffierecht van ¦ 630,= verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.