Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2001, AD7138, 99/01848

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2001, AD7138, 99/01848

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 november 2001
Datum publicatie
14 december 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD7138
Zaaknummer
99/01848

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01848

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 191.737,--, met toepassing van tariefgroep II.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 20 september 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf. Aan dit landbouwbedrijf zijn in 1997 toe te rekenen twee percelen landbouwgrond gelegen in de gemeente Q met de volgende kadastrale gegevens:

-Kadastrale gemeente Q, sectie A, nummer 1 gedeeltelijk, en

-Kadastrale gemeente Q, sectie A, nummers 2, 3, 4, 5 en 6 gedeeltelijk.

Belanghebbende heeft deze percelen in juni 1997 verkocht aan Bouwfonds A gevestigd te R (hierna: Bouwfonds).

2.2. Een andere potentiële koper, Vastgoed OC (hierna: VOC) meende al een toezegging van belanghebbende te hebben om het pand te mogen kopen, althans om daarover met belanghebbende te onderhandelen. Ter zake legde VOC in februari 1996 conservatoir beslag op de betrokken percelen. Voorts spande VOC een kort geding en een bodemprocedure aan tegen belanghebbende en tegen Bouwfonds. In het kort geding eiste VOC dat belanghebbende met haar in onderhandeling zou treden teneinde de gevoerde besprekingen af te ronden en de koopoptie contractueel vast te leggen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. In reconventie eiste belanghebbende dat VOC veroordeeld zou worden om het conservatoire beslag op te heffen op straffe van een dwangsom, subsidiair dat het beslag zou worden opgeheven tegen zekerheidsstelling en meer subsidiair dat het bedrag waarvoor beslag werd gelegd, zou worden beperkt.

2.3. De President van de Rechtbank te P wees bij vonnis in maart 1996 beide gevraagde voorzieningen, zowel die in conventie als die in reconventie, af.

2.4. In 1997 zijn belanghebbende en VOC overeengekomen om hun geschil te beëindigen waarbij belanghebbende aan VOC een schadevergoeding heeft betaald ten bedrage van f 167.500,--. De bodemprocedure werd daarop ingetrokken.

2.5. De kosten voor gerechtelijke bijstand welke belanghebbende zich heeft getroost in het kader van de bodemprocedure en het kort geding bedragen f 13.718,-- in 1996, en f 9.354,-- in 1997.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op vraag of de door belanghebbende aan VOC betaalde schadevergoeding en de kosten voor gerechtelijke bijstand bedoeld in 2.5 zijn toe te rekenen aan het vrijgestelde transactieresultaat behaald bij verkoop van de landbouwgronden, welk standpunt de Inspecteur verdedigt, of in aftrek moeten komen op de reguliere jaarwinst, zoals belanghebbende verdedigt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd:

3.2.1. Belanghebbende:

Het verschil in biedprijs tussen VOC en Bouwfonds bedroeg aanvankelijk ca. f 250.000,--. Het aanvankelijke bod van VOC was gebaseerd op een prijs per m2 van f 20,--. Later verhoogde VOC haar bod tot een gebaseerd op f 22,50 per m2. Bouwfonds bood f 25 per m2. Het uiteindelijke verschil tussen de bieding van VOC en die van Bouwfonds bedroeg f 175.000,--. VOC had een schade geclaimd van f 231.000,--. In een eerder stadium had belanghebbende aan VOC een belastinggarantie gevraagd met als inhoud dat indien de waardestijging van de grond niet onder de landbouwvrijstelling zou vallen, VOC de daaruit voor belanghebbende ontstane belastingschade zou vergoeden. De onderhandelingen met VOC werden echter al gestaakt voordat VOC een besluit had genomen om al dan niet een dergelijke belastinggarantie te geven. Op het moment waarop de onderhandelingen feitelijk tot een einde kwamen had VOC reeds een concept-koopovereenkomst doen vervaardigen.

3.2.2. Inspecteur:

Bouwfonds had haar bod uitgebracht na een publicatie van januari 1996 dat de bestemming van de percelen was gewijzigd in die van bouwgrond. Bouwfonds heeft aan belanghebbende niet een belastinggarantie gegeven zoals belanghebbende die aan VOC had gevraagd.

3.3. Naar partijen ter zitting hebben meegedeeld is het geschil beperkt tot de vraag of de schadevergoeding ten bedrage van f 167.500,= die belanghebbende aan VOC betaalde, in mindering op de winst van belanghebbende mag worden gebracht, zoals belanghebbende betoogt, dan wel of deze schadevergoeding in aanmerking moet worden genomen als een last welke de waardeverandering van de aan Bouwfonds verkochte percelen grond regardeert en derhalve op de voet van artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet op belanghebbendes winst in aftrek mag worden gebracht, zoals de Inspecteur betoogt.

3.4. Daarvan uitgaande concludeert belanghebbende tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.862,-- met indeling in tariefgroep II.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Op grond van artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, behoren niet tot de winst voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van de waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - behoudens voor zover de waardeverandering in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan of verband houdt met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend.

4.2. De vraag rijst of de schadevergoeding ten bedrage van f 167.500,= die belanghebbende aan VOC betaalde, een bestanddeel vormt van zijn voordeel uit landbouwbedrijf ter zake van de waardeverandering van de grond als omschreven in 2.1.

4.3. Het Hof leidt uit de vastgestelde feiten en omstandigheden af dat tussen belanghebbende en VOC niet een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de litigieuze percelen grond. Tussen belanghebbende en VOC heeft ter zake wel een precontractuele relatie bestaan. Deze relatie heeft geleid tot een geschil dat uiteindelijk in der minne is geschikt doordat belanghebbende een schadevergoeding aan VOC heeft betaald. Gesteld noch gebleken is echter dat het betalen van de schadevergoeding enige invloed heeft gehad op de omvang van het voordeel dat is behaald bij verkoop van de gronden of anderszins heeft bijgedragen aan de realisering van dat voordeel. Het Hof is daarom van oordeel dat de schadevergoeding geen bestanddeel vormt van de in voornoemd artikel 8, lid 1, aanhef en onderdeel b, bedoelde voordelen uit landbouwbedrijf

4.4. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende, voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.862,-- met indeling in tariefgroep II.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 2 ofwel ƒ 2.840,--.

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, en vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.862,--, met toepassing van tariefgroep II, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 85,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.840,--, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 15 november 2001 door A. Bijlsma, voorzitter, R.J. Koopman en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 15 november 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.