Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2001, AD7707, 99/01637
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2001, AD7707, 99/01637
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 december 2001
- Datum publicatie
- 4 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AD7707
- Zaaknummer
- 99/01637
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 99/01637
HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Y (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting de dato 13 december 1998, aanslagnummer 1.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 22 november 2001 te
's-Hertogenbosch.
Beide partijen hebben het Hof schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 december 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Op 13 december 1998 om 10.28 uur stond belanghebbendes
personenauto met het kenteken AA-00-AA (hierna: de auto), op een parkeerplaats aan het Aplein in de gemeente Y geparkeerd. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders bij een besluit als bedoeld in artikel 7 van de "Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 1998" aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2. Belanghebbende heeft voor het aldaar parkeren de verschuldigde belasting niet betaald. Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2. Belanghebbende heeft gesteld dat het feit dat zondag 13 december
1998 een koopzondag was niet met zoveel woorden op de betreffende parkeerautomaat stond vermeld.
4. De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig dient kenbaar te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het aldaar parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of aan deze voorwaarde is voldaan, in het bijzonder aan de hand van bebording of als zodanig herkenbare parkeerapparatuur bij de parkeerplaats of in de naaste omgeving daarvan.
5. De ambtenaar heeft gesteld dat door middel van in Y verspreide huis-aan-huisbladen en berichten in kranten de inwoners van Y kennis hebben kunnen nemen van de informatie over koopzondagen in de maand december 1998.
Nederlandse burgers zijn ervan op de hoogte dat er vóór Kerstmis koopzondagen zijn.
Het Hof acht aannemelijk dat, uitgaande van voormelde wetenschap, voor de inwoners van de gemeente voldoende kenbaar is welke zondagen vóór Kerstmis koopzondagen zijn.
6. Ingevolge artikel 6:8, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Belanghebbende is niet in zijn rechten geschaad doordat de uitspraak eerder is verzonden.
7. Schending van de hoorplicht kan niet tot gevolg hebben dat de zaak, na vernietiging van de uitspraak van de ambtenaar, naar deze wordt teruggewezen om hem in staat te stellen belanghebbende alsnog te horen. Daartoe heeft het Hof niet de bevoegdheid (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 december 1998, nummer 33 395, BNB 1999/225).
8. Belanghebbende stelt dat de bestreden uitspraak onvoldoende dan wel onzorgvuldig is gemotiveerd. Daargelaten wat daarvan zij, merkt het Hof op dat blijkens de jurisprudentie de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat, indien de uitspraak op een bezwaarschrift niet of niet voldoende met redenen is omkleed, dit alleen ten gevolge heeft dat het Hof, zo het de uitspraak van de ambtenaar bevestigt, verplicht is de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen (onder meer: de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 4 april 1973, nummer 17 036, BNB 1973/117, van 25 oktober 1978, nummer 18 967, BNB 1978/311, van 26 maart 1980, nummer 19 418, BNB 1980/161, van 4 mei 1994, nummer 29 841, BNB 1994/195 en van 7 oktober 1998, nummer 33 577, BNB 1999/33).
9. Artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet luidt als volgt:
"Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde
geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke
belastingen met toepassing van de Algemene wet, de
Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering
Rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.".
Ingevolge het bepaalde in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen doet de Inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop.
Ingevolge artikel 231, lid 2, onder b, van de Gemeentewet wordt onder de inspecteur verstaan de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.
Mede gelet op het aanwijzingsbesluit van 24 maart 1998 (bijlage 9 bij het vertoogschrift) was het hoofd van de afdeling Financiën bevoegd uitspraak op het bezwaarschrift te doen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het Hof de klacht van belanghebbende dat de bestreden uitspraak is gedaan in strijd met de wet.
10. Het Hof is niet bevoegd tot kwijtschelding van de belasting.
11. Gelet op het vorenstaande dient, nu het bedrag van de naheffingsaanslag als zodanig niet in geschil is, de bestreden uitspraak te worden bevestigd.
De proceskosten en het griffierecht
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard heeft het Hof geen reden de ambtenaar te gelasten het door belanghebbende gestorte griffierecht te vergoeden en acht het Hof evenmin termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 6 december 2001 door J.Th. Simons, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 20 december 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 75,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.