Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2001, AD8105, 00/00583
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2001, AD8105, 00/00583
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 november 2001
- Datum publicatie
- 14 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AD8105
- Zaaknummer
- 00/00583
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/00583
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer A te Y tegen de uitspraak van het hoofd van het douane district te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op zijn bezwaarschrift betreffende de hem zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de omzetbelasting van 28 januari 1998, nummer 1.
De mondelinge behandeling
Deze heeft plaatsgevonden op 14 november 2001 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en, de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 november 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden
1. Tijdens een huiszoeking in oktober 1997 werden in de woning van belanghebbende en in een bij hem in gebruik zijnde personenauto van het merk Toyota, type Camry, kenteken aa-11-aa (hierna: de personenauto) in totaal 21.700 stuks sigaretten aangetroffen en in beslag genomen. Deze sigaretten waren in Nederland niet in de heffing van de accijns betrokken en waren niet voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels.
2. Belanghebbende stelt dat de bij hem thuis aangetroffen sigaretten zich bevonden in de kelder die hij aan een zekere heer D, eigenaar van de sigaretten, had verhuurd. Deze stelling is niet door de Inspecteur bestreden.
3. De door de heer D van belanghebbende gehuurde kelder was geen accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 5, aanhef en onderdeel c, van de Wet op accijns.
4. Belanghebbende heeft van genoemd huurcontract geen schriftelijk stuk overgelegd. Nu het in omstandigheden als de onderhavige niet gebruikelijk is dat de bewoner van een woning geen toegang heeft tot de daarin zich bevindende kelder, ook als deze is verhuurd, is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat hij geen toegang daartoe had. Belanghebbende is in dit bewijs niet geslaagd.
Met betrekking tot de zich in de personenauto bevindende sigaretten heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, omdat het normaal is dat een gebruiker van een personenauto weet wat zich daarin bevindt, niet aannemelijk gemaakt dat hij van de aanwezigheid van die sigaretten niet op de hoogte was.
5. Op grond van het onder 4 overwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht over de onder 1 bedoelde sigaretten had, dat hij wist dat de sigaretten niet waren voorzien van de voorgeschreven accijnszegels, en dat het hem dan ook duidelijk moet zijn geweest dat de sigaretten niet in de heffing van accijns waren betrokken.
Mitsdien heeft belanghebbende de onderhavige sigaretten voorhanden gehad in de zin van artikel 2f van de Wet op accijns.
6. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 5 april 2001, C-325/99, heeft dit Hof voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving.
7. De berekening van de hoogte van de belasting is op zich genomen niet in geschil.
8. Op grond van vorenstaande overwegingen moet worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 28 november 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 december 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.