Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2001, AD8106, 00/01108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2001, AD8106, 00/01108

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 november 2001
Datum publicatie
14 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD8106
Zaaknummer
00/01108

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/01108

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid voetbalclub X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van het douane district te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op zijn bezwaarschrift betreffende de hem zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de omzetbelasting van 28 januari 1998, nummer 1.

De mondelinge behandeling

Deze heeft plaatsgevonden op 14 november 2001 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A, als voorzitter van belanghebbende deze rechtsgeldig vertegenwoordigende, en, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 november 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden

1. Blijkens een in kopie als bijlage bij het beroepschrift behorend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van 8 december 2000 is belanghebbende opgericht in januari 1921, gevestigd te Y, wordt belanghebbende "in en buiten rechte vertegenwoordigd:

A. hetzij door het bestuur;

B hetzij door de voorzitter;

C. hetzij door twee andere bestuursleden"

en zijn gezamenlijk bevoegd de zeven bestuursleden, waaronder:

a. als secretaris de heer B te Q, in functie getreden bij belanghebbende in april 1985;

b. als voorzitter de heer A te Y, in functie getreden in mei 1991 en

c. als penningmeester de heer C te Y, in functie getreden in februari 1995.

2. Blijkens een als bijlage 1 in kopie tot de stukken behorend proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) werden bij de huiszoeking in oktober 1997 in de kelder van de kantine van belanghebbende in totaal 234.600 stuks sigaretten aangetroffen en in beslag genomen,

die niet waren voorzien van de voorgeschreven accijnszegels, en in Nederland niet in de heffing van accijns waren betrokken.

3. De kelder van de kantine was geen accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 5, aanhef en onderdeel c, van de Wet op accijns.

4. In het proces-verbaal staat als verklaring met betrekking tot belanghebbende van genoemde heer A onder meer het volgende opgenomen

"Eind mei, begin juni 1997 kwam de mij bekende heer D (Hof: in de stukken ook wel de heer Dd genoemd) bij mij op de voetbalclub en vroeg mij of ik voor enkele maanden een droge opslagplaats wist.

(...)

Eind mei, begin juni 1997 heeft hij bij de kantine van de voetbalclub een aantal witte dozen gebracht. Alle dozen waren dicht.

(...)

D en de chauffeur hebben de dozen gelost vanuit de bestelbus en in de kelder van de kantine gezet. Het lossen duurde ongeveer 10 minuten en de bestelbus en D zijn toen vertrokken.

(...)

Half september 1997 kwam ik erachter dat er sigaretten in de dozen zaten. Ik was toen nog aan het roken en ik kon wel Marlboro light gebruiken. Ik heb daarop een volle doos Marlboro light meegenomen"

5. Uit het onder 1 vermelde uittreksel leidt het Hof af dat het gezamenlijk bevoegd zijn een uitzondering is op een van de hoofdregels dat de voorzitter van belanghebbende alleen bevoegd is belanghebbende te vertegenwoordigen. Voor zover de met belanghebbende handelende derde niet van deze uitzondering op de hoogte wordt gebracht mag die derde afgaan op de alleen-vertegenwoordigingsbevoegdheid van de voorzitter.

6. Gelet op de sub 4 weergegeven verklaring van de heer A moet er van worden uitgegaan dat hij in elk geval vanaf half september 1997 wist dat in de kelder van de kantine sigaretten aanwezig waren, die niet waren voorzien van de voorgeschreven accijnszegels; het moet hem dan ook duidelijk zijn geweest dat die sigaretten niet in de heffing van accijns waren betrokken.

7. Hetgeen onder 4,5 en 6 is overwogen, tezamen en in onderling verband beschouwd, brengt met zich dat in ieder geval vanaf half september 1997 belanghebbende op grond van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de heer A de feitelijke beschikkingsmacht had over vorenbedoelde in de kelder van de kantine opgeslagen sigaretten; van verhuur van de kelder aan derden is het Hof niet, althans onvoldoende, gebleken.

Mitsdien heeft belanghebbende die sigaretten voorhanden gehad in de zin van artikel 2f van de Wet op de accijns.

8. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 5 april 2001, C-325/99, heeft dit Hof voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van arti-kel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving.

9. De wettelijke bepalingen inzake de accijns staan er niet aan in de weg dat ter zake van het voorhanden hebben van een en dezelfde partij accijnsgoederen aan meer dan één rechts- of natuurlijke persoon een naheffingsaanslag wordt opgelegd.

10. De berekening van de hoogte van de belasting is op zich genomen niet in geschil.

11. Op grond van vorenstaande overwegingen moet worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 28 november 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 december 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.