Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-01-2002, AD9361, 99/30557
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-01-2002, AD9361, 99/30557
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 januari 2002
- Datum publicatie
- 18 februari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AD9361
- Zaaknummer
- 99/30557
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 99/30557
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de accijns over het tijdvak 1 oktober 1995 tot en met 31 juli 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De vorenvermelde aanslag heeft als dagtekening 20 juli 1999 en bedraagt ƒ 62.109,--.
Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.2. De zaak is behandeld in raadkamer ter zitting van het Hof van 4 december 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende A en zijn gemachtigde, mr. B alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende vervaardigt bakkerijproducten. Zij gebruikt daarbij onder meer vruchtensapconcentraten als grondstof. Bij beschikking van 11 augustus 1992 is aan belanghebbende vergunning verleend "om accijnsgoederen met gehele vrijstelling van accijns te betrekken". In punt 4 van bijlage 1 bij de vergunning is vermeld: "De vrijstelling is slechts van toepassing op VRUCHTENSAPCONCENTRATEN die zullen worden gebruikt voor de: VERVAARDIGING VAN BAKKERIJPRODUCTEN.
2.2. Tijdens een administratieve controle d.d. 19 juni 1995
is aan een controlerend ambtenaar van de Inspecteur gebleken
dat belanghebbende bij de vervaardiging van bepaalde bakkerijproducten ook alcoholhoudende dranken gebruikt, te weten advocaat met een alcoholpercentage van 14%, waarover accijns was verschuldigd en voldaan. De ambtenaar heeft belanghebbende gewezen op de mogelijkheid, ook deze grondstof
met vrijstelling van accijns te betrekken.
Op verzoek van belanghebbende is haar door de Inspecteur teruggaaf verleend van de reeds betaalde accijns.
Bij brief van 12 maart 1996 heeft het hoofd van de eenheid douane te C (thans: P) aan belanghebbende onder meer het volgende bericht:
"Voor de accijnsvrije inslag van advocaat(...)heb ik tot op heden geen verzoek om vrijstelling ontvangen. U kunt de advocaat thans alleen met betaling van accijns inslaan.".
2.3. Op verzoek van belanghebbende d.d. 2 april 1996 heeft de eenheid douane te C haar bij beschikking van 15 mei 1996,
nummer 229 V/96, toestemming gegeven voor het betrekken van goederen met vrijstelling van accijns. In deze beschikking is onder meer vermeld:
"De vergunning geldt voor de volgende soort goederen: advocaat met een sterkte van 14%. Op jaarbasis mag maximaal 10.000 liter worden ingeslagen.".
2.4. Bij een in 1998 ingestelde administratieve controle is vastgesteld dat in het tijdvak 1 oktober 1995 tot en met 31 juli 1998 een grotere hoeveelheid advocaat is ingeslagen dan
in de sub 2.3. genoemde vergunning is toegelaten, en dat dranken als Amaretto, Pasoa, rum, kirsch en eau de vie onveraccijnsd zijn betrokken. De overschrijding van de toegelaten hoeveelheid advocaat heeft niet tot naheffing geleid; ter zake van het met vrijstelling betrekken van de overige alcoholische dranken is aan belanghebbende de litigieuze naheffingsaanslag opgelegd.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur van oplegging van de sub 1.1 vermelde naheffingsaanslag had moeten afzien. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting hebben partijen ieder het door hen gedane aanbod tot het leveren van getuigenbewijs laten varen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De sub 2.3 weergegeven bepaling uit de vergunning van de Inspecteur van 15 mei 1996, nummer 229 V/96, kan in redelijkheid niet anders worden verstaan dan dat op basis van deze vergunning slechts vrijstelling van accijns kan worden verkregen voor advocaat met een sterkte van 14%, en derhalve niet voor andere alcoholische dranken.Het Hof verwerpt dan ook de stelling van belanghebbende "dat de tekst van de vergunning behoorlijk aan duidelijkheid te wensen overlaat".
4.2. Noch de omstandigheid dat de Inspecteur eerder heeft besloten de sub 2.2 genoemde teruggaaf ambtshalve te verlenen, noch de omstandigheid dat de overschrijding van de toegelaten hoeveelheid - wel in de vergunning van 15 mei 1996 genoemde - advocaat niet in de onderhavige naheffing is betrokken, verplichtte hem, ook voor de andere sub 2.4 vermelde - niet in die vergunning genoemde - alcoholische dranken van naheffing af te zien; in de omstandigheden van het onderhavige geval kunnen het gelijkheidsbeginsel, noch het vertrouwensbeginsel, noch het evenredigheidsbeginsel, noch hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, tot een ander oordeel leiden.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de Inspecteur, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 22 januari 2002 door mr A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van mr D.G. Moll van Charante, waarnemend- griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend aan partijen verzonden op: 22 januari 2002