Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2002, AE0024, 99/30495
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2002, AE0024, 99/30495
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 februari 2002
- Datum publicatie
- 11 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AE0024
- Zaaknummer
- 99/30495
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 99/30495
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 404.528,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Griffier heeft van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 26 september 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van die pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van X B.V. (hierna: de BV).
2.2. Belanghebbende heeft op 21 februari 1995 de eigendom verworven van de woning met ondergrond en tuin gelegen aan de Astraat 1 te Y voor een koopprijs van ƒ 925.000,--. De ondergrond en tuin vormen één kadastraal perceel, groot 85 aren (hierna: het perceel). Het perceel heeft een lengte van ongeveer 165 meter. De woning, een landhuis met zwembad en inpandige garage, gebouwd in 1980, heeft een totale inhoud van ongeveer 2500 m3.
2.3. Eveneens op 21 februari 1995 heeft belanghebbende de economische eigendom van de achterste 50 aren van het perceel (hierna: kavel A) verkocht aan de BV voor ƒ 375.000,-- ofwel ƒ 75,-- per m2. In het contract, waarin geen zogenaamde glijclausule is opgenomen, staat vermeld dat de BV het gekochte zal gebruiken als tuin.
2.4. Op grond van een taxatie verricht op 18 februari 1997 heeft een taxateur van de belastingdienst eenheid ondernemingen te Q aan de woning met resterende tuin per 21 februari 1995 een waarde toegekend van ƒ 800.000,--. Belanghebbende heeft die waarde geaccepteerd voor de toepassing van het huurwaardeforfait en de vermogensbelasting. De taxateur kent aan kavel A een waarde toe van ƒ 125.000,-- ofwel ƒ 25,-- per m2.
2.5. Het perceel heeft krachtens het in januari 1993 onherroepelijk geworden bestemmingsplan de bestemming: agrarisch kernrand gebied met landschapswaarde. In het kader van de samenvoeging van de gemeenten Z en Y is onderzoek gedaan naar de groeimogelijkheden resulterend in een visie die is opgenomen in het plan "Gemeente Z Ruimtelijk Ontwikkelingsplan 1996-2015". Dit plan heeft vanaf 14 december 1995 ter inzage gelegen.
In het Ruimtelijk ontwikkelingsplan, dat is vastgesteld in de raadsvergadering van 31 januari 1997, wordt voor het W, het plangebied waarin het perceel is gelegen, voorzien in de realisatie van 200 seniorenwoningen dan wel nultrapwoningen.
2.6. Blijkens drie transportakten, in de stukken van het geding de akten I tot en met III genoemd, zijn gronden in de nabijheid van het perceel op 7 oktober 1995, 29 januari 1996 en 5 februari 1996 verkocht voor respectievelijk ƒ 35,--, ƒ 30,50 en ƒ 35,-- per m2. De bij deze verkopen betrokken partijen zijn onder meer overeengekomen dat verkoper geen actie zal ondernemen om de bestemmingswijziging van agrarische bestemming naar woonbestemming tegen te houden. Tevens is een aanbiedingsplicht opgenomen voor het geval dat de bestemmingswijziging niet binnen drie jaar plaatsvindt en koper de grond wenst te verkopen aan een andere partij dan de gemeente Z of - kort gezegd - een projectontwikkelaar.
2.7. Bij transportakte van 28 april 1995, in de stukken van het geding akte IV genoemd, heeft de gemeente Z een landbouwbedrijf verworven waarvan de boerderij en ongeveer 3 ha grond gedeeltelijk aansluitend aan het perceel is gelegen. De koopsom van de boerderij en de 3 ha grond bedroeg ƒ 1.400.000,--. De bij deze verkoop betrokken partijen zijn geen bedingen zoals in 2.6 genoemd overeengekomen.
2.8. Taxateur A, verbonden aan A bedrijfsmakelaars te Z, heeft in opdracht van belanghebbendes accountant kavel A getaxeerd op 18 juli 1997 en per die datum aan kavel A een waarde toegekend van ƒ 165.000,--.
2.9. De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag een bedrag van ƒ 250.000,--, als uitdeling van de BV aan belanghebbende, bij belanghebbendes inkomen opgeteld, zijnde het verschil tussen de in 2.3 genoemde prijs en de in 2.4 genoemde getaxeerde waarde van kavel A.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen. Is er met betrekking tot de aankoop van kavel A voor de in 2.2 vermelde prijs sprake van een winstuitdeling? Zo ja, hoe groot is die winstuitdeling?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en stelt subsidiair dat de winstuitdeling lager is dan ƒ 250.000,--. De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en stelt zich op het standpunt dat de winstuitkering ƒ 250.000,-- bedraagt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn opmerkingen betreffende de informatievoorziening door de Inspecteur aan hem enkel dienen ter ondersteuning van zijn stelling dat hij zich niet bewust was dat de koopprijs hoog was. Het zijn geen afzonderlijke grieven. Belanghebbende heeft voorts verklaard dat de verkopen waarop de akten I, II en III zien tussen onafhankelijke partijen hebben plaatsgevonden tegen een zakelijke prijs en dat deze partijen op de hoogte moeten zijn geweest van de mogelijke bestemmingswijziging.
De Inspecteur stelt en belanghebbende betwist dat de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan inmiddels van de baan is.
Zij hebben verder ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 154.528,--.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, met het in 2.4 vermelde taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de BV aan belanghebbende een voordeel heeft doen toekomen door het kavel A van belanghebbende te kopen voor ƒ 375.000,--.
Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Evenvermeld taxatierapport wordt met betrekking tot de waardebepaling van kavel A ondersteund door het in 2.8 vermelde taxatierapport, rekening houdend met de tussentijdse prijsstijging en de in 2.5 vermelde bestemmingswijziging.
De in de directe omgeving van kavel A gelegen gronden vermeld in de in 2.6 bedoelde akten I, II en III zijn in dezelfde periode verkocht voor een aanzienlijk lagere prijs per vierkante meter. Niet in geschil is dat het in die gevallen ging om zakelijk handelende partijen en dat deze prijzen tot stand zijn gekomen met inachtneming van de mogelijke bestemmingswijziging van die gronden.
Het Hof acht aannemelijk de stelling van de Inspecteur dat aan de - voorwaardelijke - aanbiedingsplicht die door de koper in die akten is aanvaard in het onderhavige geval geen geldswaarde voor de verkoper is toe te kennen, zulks gelet op de voorwaarde dat geen bestemmingswijziging binnen 3 jaar plaatsvindt en de tegen die achtergrond zeer hoge aanbiedingsprijs.
De stelling van belanghebbende, dat uit de in 2.7 bedoelde akte IV volgt dat de waarde in het economische verkeer van kavel A meer moet hebben bedragen dan ƒ 250.000,-- verwerpt het Hof, aangezien uit die akte mede gelet op het bepaalde in artikel 11 daarvan, niet eenduidig kan worden afgeleid welk deel van daarin neergelegde koopsom ziet op de boerderij met ondergrond en welk deel ziet op de landbouwgrond.
4.2 In de persoon van belanghebbende zijn zowel de verkoper van kavel A als de aandeelhouder van de BV en de directeur van de BV verenigd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, en dus zowel de aandeelhouder als zodanig als ook de BV, zich bewust is geweest, dan wel redelijkerwijs bewust had moeten zijn, dat door de verkoop van kavel A voor de prijs van ƒ 375.000,-- aan de BV, belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder een voordeel is toegekomen dat voor de BV een uitdeling van winst vormde. Het Hof neemt hierbij het volgende in overweging. Niet in geschil is dat de door belanghebbende betaalde prijs voor de woning met ondergrond een zakelijke prijs is. Nu in dat geval op dezelfde dag een deel van de tuin, ongeveer 58% van het gehele perceel, verkocht wordt voor ongeveer 41% van de totale koopsom, resteert slechts ongeveer 59% van deze koopsom voor de in 2.2 omschreven opstal met zwembad en 35 aren grond. Uitgaande van een waarde per m² van ƒ 75,-- voor de gehele ondergrond van het perceel zou de prijs voor de opstal van 2500 m³ met inpandige garage en zwembad slechts ƒ 287.500,-- hebben bedragen, hetgeen een zodanig opvallende wanverhouding is, dat belanghebbende zich redelijkerwijs bewust moet zijn geweest dat er sprake was van een bevoordeling. Temeer nu belanghebbende bij de aanslagregeling inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar akkoord is gegaan met een waarde voor de eigen woning met aanhorigheden van ƒ 800.000,--. Het Hof acht derhalve aannemelijk dat belanghebbende, en dus de BV en de aandeelhouder als zodanig, zich bewust was van de bevoordeling. Belanghebbendes andersluidende stelling wordt door het Hof verworpen. Op grond van het vorenstaande moet de eerste vraag bevestigend worden beantwoord.
4.3. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met het in 2.4 vermelde taxatierapport, mede gelet op het in 4.1 overwogene, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van kavel A ten tijde van de verkoop ƒ 125.000,-- bedraagt, zodat de uitdeling terecht op ƒ 250.000,-- is gesteld.
4.4. Op grond van al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus beslist door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en A.C.J. Viersen, en in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2002
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 februari 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.