Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2002, AE1053, 98/01680
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2002, AE1053, 98/01680
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 februari 2002
- Datum publicatie
- 4 april 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AE1053
- Zaaknummer
- 98/01680
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/01680
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.864,--, met toepassing van tariefgroep 2.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof en heeft een griffierecht voldaan van ƒ 80,--.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 16 oktober 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. De bestreden uitspraak is gedagtekend op 3 juli 1997 en is op of omstreeks die datum verzonden naar het adres Astraat 1 te Q, Nederlandse Antillen.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 1996 en 11 november 1996 aan de Inspecteur per faxbericht kenbaar gemaakt dat hij niet meer op het genoemde adres woonachtig is, maar is verhuisd naar Bstraat 1 te Q, Nederlandse Antillen.
Tussen 3 oktober 1996 en 3 juli 1997 heeft correspondentie plaatsgehad tussen de Inspecteur en belanghebbende waarbij de Inspecteur het hiervoor laatstgenoemde adres heeft gebruikt.
Tot deze correspondentie behoort een brief van de Inspecteur van 7 oktober 1996 met de mededeling dat hij voornemens is af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 1995.
2.2. Belanghebbende is geboren in 1950 en was gedurende 1995 ongehuwd. Hij is als belastingambtenaar in dienstbetrekking werkzaam bij het Ministerie van Financiën. In het kader van de zogenoemde technische-bijstandsverlening is belanghebbende met ingang van 1 februari 1995 uitgezonden naar Q, Nederlandse Antillen.
Het salaris van belanghebbende kwam ten laste van het Ministerie van Financiën. Naast het salaris ontving belanghebbende een onbelaste buitenlandtoelage, bestaande uit een uitzendtoelage en een ongehuwdentoelage. Verder ontving hij maandelijks een onbelaste tegemoetkoming in de kosten van huisvesting.
Op of omstreeks 14 augustus 1999 is belanghebbende metterwoon naar Nederland teruggekeerd.
2.3. Belanghebbende heeft op 7 maart 1997 met mevrouw Z een samenlevingscontract gesloten. Mevrouw Z en belanghebbende stonden in de periode tot 1 februari 1995 niet op hetzelfde woonadres in Nederland ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Mevrouw Z beschikte in die periode niet over een sofinummer.
Zij heeft zich in 1998 laten inschrijven in het bevolkingsregister van Q.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de volgende vragen.
3.1.1. Kan de bij het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, nr. 28 867, onder meer gepubliceerd in BNB 1993/293, op grond van het gelijkheidsbeginsel toegestane aftrek (verder te noemen: de KabNA-aftrek) worden berekend met inachtneming van de zogenoemde duurtecorrectie voor gehuwden, ondanks het ontbreken van een samenlevingscontract?
3.1.2. Heeft belanghebbende op de onder 3.1.1 vermelde grond recht op aftrek van kledingkosten voor mevrouw Z?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft evenwel ter zitting zijn stelling dat tariefgroep 3 moet worden toegepast laten varen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.896,--, te weten ƒ 54.864,-- (het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen) minus het verschil tussen ƒ 11.697,65 (de KabNA-aftrek voor gehuwden) en
ƒ 3.951,85 (de KabNA-aftrek voor ongehuwden) en minus ƒ 1.221,46 (de KabNA-aftrek voor de kledingkosten van de echtgenoot of partner), met toepassing van tariefgroep 2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het beroep.
4.1. Op grond van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking van de uitspraak.
4.2. De bestreden uitspraak is gedagtekend op 3 juli 1997 en op of omstreeks die datum verzonden. Het beroepschrift is op 27 maart 1998 bij het Hof binnengekomen.
4.3. Tot de onder 2.1 bedoelde correspondentie behoren faxberichten van belanghebbende van 3 oktober 1996 en 11 november 1996 aan de Inspecteur, waarin hij - onder vermelding van zijn nieuwe adres - aangeeft verhuisd te zijn. De Inspecteur heeft, zoals onder meer blijkt uit zijn brief van 7 oktober 1996, van die adreswijziging kennisgenomen. Desondanks is de bestreden uitspraak met dagtekening 3 juli 1997 naar het oude adres van belanghebbende verzonden. Belanghebbende stelt, zonder betwisting door de Inspecteur, en het Hof acht aannemelijk dat deze uitspraak hem niet heeft bereikt.
4.4. In faxberichten van belanghebbende aan de Inspecteur van 6 november 1997 en - naar het Hof in de dagtekening 02/03/98 leest - 3 februari 1998 vermeldt belanghebbende dat hij nog geen antwoord op zijn bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag heeft ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 12 maart 1998, naar het Hof aanneemt naar aanleiding van het faxbericht van 3 februari 1998, een kopie van de bestreden uitspraak heeft ontvangen en daarmee voor het eerst kennisnam van de bestreden beslissing.
4.5. Op grond van het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene is het Hof van oordeel dat de bestreden uitspraak eerst ten hoogste enkele dagen vóór 12 maart 1998 aan belanghebbende is bekendgemaakt in de hiervoor in onderdeel 4.1 bedoelde zin. Dit brengt mee dat het beroepschrift, dat is binnengekomen bij het Hof op 27 maart 1998, tijdig is ingediend.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Belanghebbende stelt dat hij vanaf mei 1995 duurzaam samenwoont met mevrouw Z en een samenlevingscontract slechts een formalisering is van die situatie. Verder heeft belanghebbende verklaard met betrekking tot de periode tussen 1 februari 1995 en mei 1995 dat mevrouw Z vanuit Nederland wegens familieomstandigheden naar Suriname is gereisd en vandaar naar Q kwam voor hereniging.
Belanghebbende is van mening dat de KabNA-regeling niet vereist dat samenwonenden een samenlevingscontract hebben gesloten.
Indien belanghebbende gehuwd zou zijn geweest of reeds voor de maand mei 1995 een samenlevingscontract had gesloten, had deze aftrek in zijn geval - ook naar de mening van de Inspecteur - ƒ 11.697,65 bedragen.
5.2. De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van uitgezonden KabNA-personeel de mogelijkheid bestaat voor ongehuwd samenwonenden de duurtecorrectie voor gehuwden toe te passen, maar dat daarvoor als voorwaarde wordt gesteld dat de ongehuwd samenwonenden een samenlevingscontract hebben gesloten.
Deze stelling wordt ondersteund door een door de Inspecteur overgelegde verklaring van de zijde van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 1999, welke verklaring is aangevuld op 25 juni 1999.
De Inspecteur heeft voorts gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van ongehuwd samenwonend defensiepersoneel dat wordt uitgezonden, dezelfde voorwaarde geldt en dat voor hen de aanvullende eis geldt dat de partner ingeschreven staat bij het ABP.
5.3. Het Hof is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde ontkenning door de Inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de regelingen voor uitgezonden KabNA- en defensiepersoneel niet vereisen dat er voor samenwonenden een samenlevingscontract dient te bestaan om in aanmerking te komen voor de zogenoemde duurtecorrectie voor gehuwden.
Belanghebbendes stelling dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op die duurtecorrectie voor gehuwden moet derhalve worden verworpen.
5.4. Ter zake van het tweede geschilpunt heeft de Inspecteur gemotiveerd gesteld dat de regeling voor uitgezonden KabNA-personeel weliswaar voorziet in toekenning van een vergoeding voor aanschaf van kleding voor de partner van de uitgezonden medewerker in gevallen waarin de medewerker en zijn partner niet zijn gehuwd, maar dat die regeling in dat geval wel eist dat de medewerker en zijn partner op het tijdstip van uitzending een samenlevingscontract hebben gesloten.
De Inspecteur heeft voorts gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van uitgezonden defensiepersoneel dezelfde voorwaarde geldt en dat bovendien voor het verkrijgen van een vergoeding voor de aanschaf van kleding door de partner wordt vereist dat het gezinsverband nog minimaal twee jaren zal voortbestaan en men nog minimaal twee jaren op de Nederlandse Antillen verblijft.
5.5. Het Hof is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde ontkenning door de Inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de regelingen voor uitgezonden KabNA- en defensiepersoneel niet vereisen dat er voor samenwonenden een samenlevingscontract dient te bestaan om in aanmerking te komen voor de vergoeding in de kosten van aanschaf van kleding voor de partner.
Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is in dit verband dan ook geen sprake.
5.6. Al het vorenoverwogene brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dat geval is niet in geschil dat diens uitspraak in stand moet blijven.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 26 februari 2002 door R.J. Koopman, voorzitter, J.W. van der Voort en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 26 februari 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.