Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2002, AE1218, 98/05196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2002, AE1218, 98/05196

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 maart 2002
Datum publicatie
9 april 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE1218
Zaaknummer
98/05196

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05196

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 12.553,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 3 januari 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer drs. A, verbonden aan B te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren mei 1964, heeft op 15 juni 1993 met C te D in Duitsland (hierna: C) een overeenkomst afgesloten als handelsagent (hierna: het contract).

Hij heeft zich op 10 juni 1993 laten inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor deelprovincie E met als bedrijfsomschrijving: groot- en agenturenhandel in chemotechnische produkten, auto-accessoires en ultrasoonapparatuur.

2.2. In het contract wordt overeen gekomen dat belanghebbende onder de naam C de in 2.1 vermelde producten zal verkopen aan de automobielhandel en autowerkplaatsen. In het contract zijn voorts nadere regelingen opgenomen over onder meer:

- het gebied waarvoor de vertegenwoordiging geldt (paragraaf 2);

- het door belanghebbende te hanteren C verkoopsysteem, inhoudende het door middel van het "C-marketingsysteem" begeleiden van de "bestaande klanten" van "het hem door de maatschappij (Hof: C) ter beschikking gestelde kaartsysteem". Vervolgd wordt met : "De door de maatschappij opgegeven adressen dienen volgens bovenstaande patroon worden bewerkt en de bezoekrapporten dienen zorgvuldig te worden ingevuld en/of aangevuld. De geplande tijd dient te worden aangehouden." Alsmede "De voornaamste taak van belanghebbende bestaat uit de introductie van de producten en het bedrijfsadvies aan de klant." (paragraaf 3).

- de verplichting uitsluitend voor C werkzaam te zijn (paragraaf 4);

- de door belanghebbende in voorraad te houden monsters en goederen die eigendom blijven van C (paragraaf 5);

- de verplichting te voldoen aan richtlijnen van C inzake organisatie en informatie, onder meer op het gebied van bijscholing en verplichte deelname aan werkbesprekingen (paragraaf 7);

- de provisie welke is gerelateerd aan de verkopen alsmede een kortingsregeling ten aanzien van in gebreke zijnde klanten indien de handelsagent zich -kort gezegd- verwijtbaar heeft gedragen (paragraaf 8);

- de verplichting na overleg met C de jaarlijkse vakantie op te nemen en een meldingsplicht ingeval van ziekte. Ingeval van ziekte heeft belanghebbende recht op de volledige provisie ter zake van de verkopen aan de klanten in zijn gebied, zij het dat na 4 weken de helft van de door C te maken verkoopkosten op de provisie in mindering wordt gebracht (paragraaf 9);

- teruggave van de ter beschikking gestelde werkdocumenten en het klantenkaartsysteem ingeval van ontbinding van het contract alsmede een achttal gronden die kunnen leiden tot "ontslag op staande voet" (paragraaf 11).

2.3. De Inspecteur heeft op 27 maart 1995, na een daartoe aan hem gericht verzoek, geweigerd belanghebbende als ondernemer aan te merken voor de omzetbelasting.

2.4. Belanghebbende beschikt ten behoeve van de werkzaamheden voor C over een eigen auto waartoe hij, inclusief afschrijving, ƒ 16.278,-- kosten heeft gemaakt. In zijn woning heeft belanghebbende een eigen faxapparaat, antwoordapparaat en telefoon ter beschikking ten behoeve van deze werkzaamheden. Enige vergoeding voor de kosten ontvangt belanghebbende niet.

2.5. In 1993 heeft belanghebbende ƒ 23.263,-- en in 1994 ƒ 26.331,-- aan provisie ontvangen. Na aftrek van kosten bedroeg de opbrengst in 1993 en 1994, op grond van de door belanghebbende opgemaakte jaarstukken, respectievelijk ƒ 5.055,-- en ƒ 8.711,--. Het aangegeven belastbaar inkomen ad ƒ 5.997,-- negatief, is bij aanslagregeling gecorrigeerd met ƒ 280,-- (vermogensaftrek),

ƒ 9.810,-- (zelfstandigenaftrek) en ƒ 8.460,-- (afschrijving personenauto), hetgeen resulteerde in een belastbaar inkomen van

ƒ 12.553,--.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de door belanghebbende verrichte werkzaamheden ten behoeve van C aan te merken als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), conform het standpunt van belanghebbende, dan wel als in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22, lid 1, aanhef en letter a van de Wet, zoals de inspecteur verdedigt.

2. Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: kan het bedrag ad ƒ 8.460,-- wegens afschrijving personenauto ten laste van de provisie worden gebracht, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur bestrijdt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting toegevoegd:

Belanghebbende: Het risico ten aanzien van thuis ten behoeve van C aangehouden voorraad is beperkt tot verlies of beschadiging voorzover dat aan belanghebbende is te wijten. De provisie ter zake van verkochte goederen wordt ontvangen ongeacht of de klant daadwerkelijk betaalt. De klant rekent met C af; belanghebbende ontvangt van C de provisie. De provisie vervalt indien belanghebbende in strijd met een uitdrukkelijk daartoe door C gegeven aanwijzing orders bij niet-solvabele klanten plaatst. Ik stel mij op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat de Belastingdienst beleid heeft gevoerd in die zin dat andere handelsagenten onder dezelfde omstandigheden, wel als ondernemer worden aangemerkt.

De Inspecteur: Belanghebbende loopt geen voorraadrisico. Op zijn balans staat geen voorraad vermeld. Belanghebbende loopt geen debiteurenrisico. Het plaatsen van orders bij niet-solvabele klanten, nadat daartoe een aanwijzing is ontvangen van C, leidt op grond van het contract tot ontslag op staande voet. Behalve C heeft belanghebbende geen andere agentschappen verworven; C verbiedt dit overigens op straffe van ontslag op staande voet. Er is sprake van een afgebakend takenpakket. Er is geen sprake van beleid. Handelsagenten met een contract met C worden door de Belastingdienst niet als ondernemer aangemerkt. In dit verband verwijs ik naar een voor intern gebruik bestemd bericht van de Belastingdienst uit 1999 waarin staat vermeld:

"C: organisatie die autowerkplaatsartikelen verkoopt. Er is sprake van een echte dienstbetrekking. De inkomsten dienen aangegeven te worden als loon. Waarschijnlijk is er geen vaste inrichting in Nederland, zodat er geen inhouding zal plaatsvinden."

Hieruit volgt dat eerst in 1999 beleid is gemaakt. Daarvoor was daar nog geen sprake van, en als daar al wel sprake van zou zijn geweest, hetgeen ik betwist, dan was het beleid om deze belastingplichtigen niet als ondernemer aan te merken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van negatief ƒ 5.997,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Gelet op de in 2 vermelde feiten en omstandigheden alsmede hetgeen belanghebbende daaraan ter zitting nog heeft toegevoegd, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat door belanghebbende verrichte werkzaamheden als handelsagent van C niet moeten worden aangemerkt als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet, doch als in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel a van de Wet. Redengevend voor dit oordeel acht het Hof het hierna in 4.1.2 tot en met 4.1.6 overwogene.

4.1.2. Belanghebbende loopt geen enkel debiteurenrisico. De in paragraaf 8 van het contract vermelde sanctie bij levering aan niet-solvabele klanten doet daar niet aan af. Dit is, zoals de inspecteur terecht stelt, veeleer een grond voor ontslag op staande voet. Dat onder omstandigheden de provisie af kan nemen na een periode van ziekte die langer duurt dan 4 weken doet aan het vorenstaande evenmin af.

4.1.3. De verplichting tot vergoeding van de schade ingeval van het verwijtbaar teloor gaan van zaken, die tot de door C aan belanghebbende in beheer gegeven voorraad behoren, is, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende bepleit, niet als een economisch risico aan te merken dat is verbonden aan het houden van de voorraad van C. Belanghebbende is uitdrukkelijk gebonden aan de richtlijnen van C met betrekking tot de aan klanten te leveren, in zijn woning in voorraad gehouden, producten. Ingevolge het contract leidt schuldig nalatig voorraadbeheer dan wel het in strijd met de instructies van C leveren van goederen uit de in zijn woning gehouden voorraad tot ontslag op staande voet.

4.1.4. Gelet op de voorschriften omtrent het hanteren van het C-marketingsysteem zoals omschreven in paragraaf 3 van het contract, de afspraken omtrent de organisatorische vereisten, de richtlijnen en de verplichtingen tot het verstrekken van informatie ingevolge paragraaf 7 van het contract alsmede de regelingen bij vakantie en ziekte zoals vermeld in paragraaf 9 van het contract, ontberen de werkzaamheden de voor het ondernemerschap kenmerkende zelfstandigheid. De aan belanghebbende opgelegde verplichtingen in dezen alsmede de in paragraaf 9 van het contract gegeven gronden voor ontslag op staande voet wijzen veeleer op de aan een dienstbetrekking inherente gezagsverhouding.

4.1.5. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan hem evenmin baten. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende feiten gesteld waaruit valt af te leiden dat sprake is geweest van begunstigend beleid, dan wel een begunstigende behandeling die is toegepast in de meerderheid van de met zijn geval te vergelijken gelijke gevallen, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.

4.1.6. Op grond van het vorenoverwogene is ten aanzien van het antwoord op vraag 1 het gelijk aan de inspecteur.

4.2. Het Hof acht het aannemelijk dat belanghebbende ten behoeve van de werkzaamheden in het kader van het contract gebruik maakt van zijn personenauto. Het standpunt van de inspecteur, inhoudende dat belanghebbende ter zake van dit gebruik in plaats van een aftrek van de kosten een bijtelling toekomt, berust op een foutieve interpretatie van de door belanghebbende overgelegde verlies- en winstrekening in relatie met het als privé-onttrekking in aanmerking genomen bedrag voor privé-gebruik van de auto en dient op die grond te worden verworpen. Gelet op de afstand van de woning van belanghebbende tot het in paragraaf 2 van het contract vermelde contractgebied alsmede gelet op de aard van de werkzaamheden acht het Hof, daarbij in het midden latend of de afschrijvingskosten als zodanig tot aftrek leiden, het door belanghebbende op de provisie in mindering gebrachte bedrag aan autokosten, welk bedrag aan autokosten minder dan de helft uitmaakt van de totale door belanghebbende berekende autokosten, redelijk.

4.3. Voor dat geval zijn partijen het er over eens dat het belastbaar inkomen moet worden vastgesteld op ƒ 4.093,--.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,--.

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 4.093,--, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 36,30 (ƒ 80,--), en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,37 (ƒ 1420,--) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 18 maart 2002 door J.W.J. Huige, lid van voormelde kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 18 maart 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.