Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2002, AE1463, 97/22228

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2002, AE1463, 97/22228

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 april 2002
Datum publicatie
16 april 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE1463
Zaaknummer
97/22228

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/22228

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X, thans wonende te Y, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 35.718,--. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van 7 juni 2000, gehouden te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote alsmede de Inspecteur . Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het beroep aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen nader met elkaar te overleggen. In dat kader hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Afschrift van die correspondentie is verstrekt aan het Hof. Daarnaast heeft belanghebbende zich bij brief d.d. 28 september 2000 (met bijlage) tot het Hof gewend.

1.4. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van 29 juni 2001, gehouden te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur. Ter zitting is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld zich over de in 1.3. vermelde brief d.d. 28 september 2000 (met bijlage) uit te laten. Daarna heeft het Hof met partijen een briefwisseling gevoerd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen de partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbendes echtgenote leed in 1996 aan osteoporose (botontkalking). Ook de twee kinderen van belanghebbende leden aan die ziekte. Belanghebbendes echtgenote en haar kinderen stonden voor de ziekte onder behandeling van het hoofd van de afdeling endocrinologie en stofwisselingsziekten van het academisch ziekenhuis aan universiteit A.

2.2. Bij belanghebbendes echtgenote was in 1996 overmatige vetophoping opgetreden. Dit leidde tot fors overgewicht, hevige pijnen in de benen en vermoeidheidsverschijnselen. Om daarin verbetering te brengen, heeft belanghebbende op 3 juni 1996 een liposuctiebehandeling, een behandeling voor vetafzuiging, ondergaan. Die behandeling geschiedde op eigen initiatief, zonder verwijzing door een arts.

2.3. De liposuctiebehandeling werd uitgevoerd in de (voorheen) "Kliniek B" te C, door een daartoe bevoegde, gediplomeerde arts. De behandeling leidde ertoe dat belanghebbendes echtgenote "heerlijk minder pijn" had.

2.4. In verband met de ziekte osteoporose vervoegden belanghebbendes echtgenote en haar kinderen zich in (ondermeer) 1996 bij "v.o.f. D" te E (hierna: D). Aan D was een gezondheidsadviseur/kinesioloog verbonden. Op consult van D betrokken belanghebbendes echtgenote en haar kinderen van D kruiden en andere homeopathische middelen. Ook volgden zij door tussenkomst van D een dieet.

2.5. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 heeft belanghebbende ter zake van "vetafzuiging op voorschrift huisarts" in totaal fl. 5.968,-- (kosten vetafzuiging, kosten consult, reiskosten en kosten overnachting) als ziektekosten opgevoerd. Bij de vermelding "Consult en geneesmiddelen D op voorschrift huisarts" heeft belanghebbende fl. 1.063,-- als ziektekosten aangegeven. Bij de vermelding "Dieet vetstofwisselingsstoornissen (zie dieet-voorschrift) i.v.m. juvenille- osteoporose" heeft belanghebbende fl. 519,-- als ziektekosten vermeld.

2.6. Bij brief van 28 mei 1997 heeft de Inspecteur belanghebbende ondermeer het volgende bericht.

"Bij de aftrekpost buitengewone lasten (ziekte, invaliditeit etc.) worden door u bedragen opgevoerd m.b.t. vetafzuiging/consult Kliniek B, overnachting alsmede consult/geneesmiddelen D. Deze behandelingen zouden op voorschrift huisarts geschieden.

Ik verzoek u mij aan te tonen, middels een verklaring van de huisarts, dat betreffende behandelingen op voorschrift zijn verricht". Bij brief van 7 juli 1997 werd belanghebbende aan de brief van 28 mei 1997 herinnerd.

2.7. Belanghebbende heeft daarop aan de Inspecteur een verklaring van de huisarts van belanghebbendes echtgenote doen toekomen. Die verklaring, gedagtekend 17 juli 1997, luidt als volgt.

"Amice, collega

Mevr. Xx, geb. 11-8-50, heeft op eigen initiatief een liposuctie-behandeling aangevraagd en geregeld; eveneens een behandeling bij de natuurgeneeskundige.

Patiënt vertelt mij bijzonder tevreden te zijn en vraagt mij of dit voor belastingaftrek in aanmerking komt. E.a.a. is natuurlijk geheel te uwer beoordeling.".

2.8. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de in 2.5 vermelde posten geheel gecorrigeerd. Door een fout bij de berekening van de drempel voor de aftrek buitengewone lasten heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbare inkomen vastgesteld op fl. 35.718,--, in plaats van op fl. 36.005,--. Het aanslagbiljet is gedagtekend 8 augustus 1997.

2.9. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift d.d. 10 september 1997 de in 2.8 bedoelde correcties betwist. Bij dat bezwaarschrift heeft hij een verklaring d.d. 2 september 1997 van vorenbedoelde huisarts gevoegd. Die verklaring luidt als volgt.

"Amice, collega

Moeder heeft na liposuctie geen last meer gehad van haar bloedvaten.

Tevens hebben zowel moeder als kinderen geen moeheids en pijnklachten meer na weglaten van melk uit de voeding en gebruik van homeopathische medicijnen. Gaarne uw medewerking.".

2.10. In de beroepsfase heeft belanghebbende wederom een verklaring van bedoelde huisarts in het geding gebracht. Die verklaring, gedagtekend 3 juli 2001, luidt als volgt.

"Amice, collega

Mw. Xx, geb. 11-8-'50, klaagde in sept. '97 over pijn in beide bovenbenen, overmatige vetophoping in beide heupen en moeheidsklachten. Na overleg is besloten tot liposuctie. Na de ingreep blijkt inderdaad dat alle klachten verdwenen zijn.

Gaarne uw medewerking en begrip voor de financiële afwikkeling.".

Met "liposuctie" in die brief is de liposuctiebehandeling in 1996 bedoeld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht tot de in 2.8 bedoelde correcties is overgegaan. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen argumenten toegevoegd, behoudens dat belanghebbende ter zitting van 7 juni 2000 met betrekking tot de opgevoerde post ad

fl. 519,-- heeft aangevoerd dat "in latere jaren het dieet wel wordt geaccepteerd".

3.3. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 27.575,--. In zijn beroepschrift heeft hij geen nadere conclusie genomen. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor aftrek van kosten van een behandeling als buitengewone lasten in verband met ziekte/invaliditeit, is dat die behandeling geschiedde op medisch voorschrift. In de verklaringen van de huisarts van belanghebbendes echtgenote is niets te lezen omtrent een medisch gewenst zijn (geweest) van liposuctie voor belanghebbendes echtgenote. In de verklaringen van de huisarts van 2 september 1997 en 3 juli 2001 wordt door deze, voor zover hier van belang, alleen geconstateerd dat belanghebbendes echtgenote "na liposuctie geen last meer heeft gehad van haar bloedvaten", respectievelijk dat "na de ingreep inderdaad blijkt dat alle klachten verdwenen zijn". De correctie van fl. 5.968,-- is terecht.

4.2. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor aftrek van de kosten van de van D betrokken kruiden en andere homeopathische middelen als buitengewone lasten in verband met ziekte, is dat die kruiden en andere homeopathische middelen niet voor andere doeleinden dan als medicijn plegen te worden gebruikt. Het Hof verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 20 april 1983 (nr. 21 451), ondermeer gepubliceerd in BNB 1983/180. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat aan die voorwaarde is voldaan. De correctie van

fl. 1.063,-- is terecht.

4.3. Ingevolge artikel 46, lid 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 juncto artikel 11 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 is voor een aantal met name genoemde, op medisch voorschrift gevolgde diëten een in die artikelen bepaalde aftrek mogelijk. Ter onderbouwing van de geclaimde aftrek ad fl. 519,-- heeft belanghebbende een stencil van D aan de Inspecteur doen toekomen (onderdeel van bijlage 5 bij het vertoogschrift). Met betrekking tot dat stencil heeft de Inspecteur in zijn vertoogschrift ondermeer aangevoerd dat in het stencil een algemeen voedingsadvies wordt gegeven, dat het stencil verder een overzicht vermeldt van voedingsproducten waarvan het gebruik dient te worden vermeden èn een lijst van vervangbare voedingsproducten, alsmede dat het voedingsadvies te algemeen is dat die niet ook door andere personen dan personen met een dieet zou kunnen worden gebruikt. Het Hof komt niet tot andere conclusies.

Belanghebbende heeft in ieder niet aangegeven welk van de in bedoeld artikel 11 genoemde diëten in 1996 op zijn echtgenote en de kinderen van toepassing was. Ook is niet aannemelijk geworden dat bij belanghebbendes echtgenote en de kinderen in 1996 sprake was van een op medisch voorschrift gehouden dieet. Een en ander verhindert de door belanghebbende bepleite aftrek ad fl. 519,--. Voor het geval belanghebbende heeft bedoeld dat te stellen, merkt het Hof nog op dat de (eventuele) omstandigheid dat de Inspecteur voor latere jaren dan 1996 dieetkosten wel in aftrek heeft toegelaten, belanghebbende voor de onderhavige procedure niet kan baten.

4.4. Gelet op al het vorenstaande is het gelijk geheel aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.

Aldus vastgesteld op 8 april 2002 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 8 april 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.