Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2002, AE1464, 98/03578
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2002, AE1464, 98/03578
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 april 2002
- Datum publicatie
- 16 april 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AE1464
- Zaaknummer
- 98/03578
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER.
Nr. 98/03578
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de sector Middelen van de gemeente P (hierna: de ambtenaar), op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak A straat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
1. De mondelinge behandeling.
Deze heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 maart 2002 te Venlo.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 april 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
2. De beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de bij de bestreden uitspraak voor de onroerende zaak vastgestelde waarde van fl. 324.000,-- tot een waarde van fl. 298.000,--, gelast dat de ambtenaar belanghebbende het griffierecht ad € 36,30 vergoedt, veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 201,36 en wijst de gemeente P aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
3. De gronden
3.1. Bij voormelde beschikking heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 328.000,=. Bij de bestreden uitspraak is die waarde verminderd tot fl. 324.000,=.
In het vertoogschrift en ter zitting heeft de ambtenaar nader geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering tot een waarde van de onroerende zaak van fl. 298.000,--.
3.2. Belanghebbende heeft, kort samengevat, de volgende grieven:
a. Belanghebbende is door de ambtenaar niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
b. De door de ambtenaar gebezigde vergelijkingsobjecten zijn niet als vergelijkbaar aan te merken, aangezien bij die objecten, in tegenstelling tot de onroerende zaak, geen stallen zijn gelegen.
c. De waarde van de tot de onroerende zaak behorende grond dient te worden gesteld op fl. 5,-- per m2 aangezien het agrarische grond betreft.
d. De hiervoor onder c bedoelde grond is (reeds 22 jaar) ernstig verontreinigd. Als gevolg hiervan is in casu sprake van een incourant object.
e. De tijdens de beroepsfase in opdracht van de ambtenaar plaatsgevonden taxatie is, zonder vooroverleg of berichtgeving, uitgevoerd door een taxateur die, gezien de voorgeschiedenis, de plaatselijke omstandigheden en reeds uitgevoerde taxaties, geen verantwoorde taxatie kan uitbrengen over de onroerende zaak.
3.3. De grief onder 3.2.a. op zich kan niet leiden tot (verdere) vermindering van de in beroep door de ambtenaar verdedigde waarde, alleen al omdat, naar tussen partijen vaststaat, belanghebbende in de bezwaarfase niet heeft aangegeven gehoord te willen worden. Het Hof verwijst in dit verband naar hetgeen is bepaald in artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.4. De ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde in de zin van artikel 17 van de Wet per waardepeildatum 1 januari 1995 van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport, opgemaakt op 26 augustus 1999 en ter ondersteuning daarvan op de bij verkoop van een aantal daarin vermelde vergelijkbare objecten behaalde opbrengst.
3.5. Belanghebbende verdedigt een waarde van de onroerende zaak van
nihil en baseert zijn standpunt op een door hem in het geding gebracht taxatierapport van B B.V. te C d.d. 20 mei 1999, volgens welk taxatierapport de onroerende zaak gezien de bodemverontreiniging incourant en daarmee onverkoopbaar is.
3.6. Met betrekking tot de bodemverontreiniging is tussen partijen ter zitting komen vast te staan:
- dat de tot de onroerende zaak behorende grond is vervuild met minerale oliën, welke afkomstig zijn van het naastgelegen perceel, dat in eigendom toebehoort aan de echtgenote van de gemachtigde van belanghebbende, op welk perceel voorheen een tankstation en een oliehandel waren gevestigd;
- dat belanghebbende jegens de eigenaar van de vervuiling veroorzakende grond kan eisen dat de daaruit voor belanghebbende voortvloeiende kosten en/of schade, door bedoelde eigenaar aan hem worden vergoed; en
- dat het gebruik door belanghebbende van de tot de onroerende zaak behorende woning sinds het bekend worden van de opgetreden vervuiling niet is gewijzigd.
3.7. Een situatie waarin, zoals in casu, sprake is van bodemverontreiniging kan meebrengen dat de onroerende zaak (tijdelijk) minder goed verkoopbaar is, maar belanghebbende maakt met hetgeen hij aanvoert met betrekking tot de waardedruk als gevolg van de bodemverontreiniging -desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verklaard omtrent de omvang van de vervuiling geen gegevens paraat te hebben- onvoldoende waar dat van dat aspect een sterker waardedrukkende werking uitgaat dan door de taxateur van de ambtenaar in aanmerking is genomen.
Belanghebbendes stelling dat de paarden van belanghebbende als gevolg van de vervuiling niet meer op de tot de onroerende zaak behorende gronden konden grazen is in ieder geval in strijd met de in het tot de stukken behorende taxatierapport opgenomen foto van het object. Ook de huidige aanwending van de betreffende grond
- volgens de verklaring van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting het winnen van gras - duidt naar het oordeel van het Hof niet op een zodanige vervuiling dat een normaal gebruik van het weideperceel niet mogelijk is.
3.8. Het door belanghebbende in het geding gebrachte taxatierapport - uitkomend op een waarde van de onroerende zaak van nihil - ziet slechts, mede gelet op de ter zake ter zitting door de gemachtigde van belanghebbende gegeven toelichting, op de courante verkoopmogelijkheid van de onroerende zaak, hetgeen naar het oordeel van het Hof niet is gelijk te stellen aan het waardebegrip als bedoeld in artikel 17 van de Wet.
Het Hof slaat derhalve op het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport verder geen acht.
3.9. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot het oordeel dat het taxatierapport, op welk stuk de ambtenaar zich beroept, op onjuiste uitgangspunten berust, zodat het er op grond hiervan voor moet worden gehouden dat de door de ambtenaar (uiteindelijk) gehanteerde waarde niet te hoog is. Belanghebbende, die zelf geen deskundige is op het gebied van waardering van onroerende zaken, heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt
3.10. De omstandigheid dat de door de ambtenaar ter vergelijking aangevoerde objecten andere objectkenmerken hebben, brengt nog niet met zich dat deze objecten niet als vergelijkbaar met de onroerende zaak kunnen worden bestempeld. Wel is van belang dat bij de vergelijking met zodanige verschillen rekening wordt gehouden. De ambtenaar heeft, gelijk hiervoor reeds is overwogen, gemotiveerd gesteld dat zulks is geschied.
3.11. Hetgeen belanghebbende, op wie de last rust zulks aannemelijk te maken, overigens heeft aangevoerd met betrekking tot de wijze van taxeren van het door de gemeente ingehuurde taxatiebureau, is voor het Hof onvoldoende om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de uitgevoerde taxatie en de objectiviteit van de voor dat bureau werkzame taxateurs, omdat op 19 augustus 1999 alsnog een volledige in- en uitwendige opname van de onroerende zaak heeft plaatsgevonden en de taxateur in het onderhavige taxatierapport schriftelijk heeft verklaard dat zij het taxatierapport te goeder trouw en naar beste kennis en wetenschap heeft opgesteld.
3.12. Op grond van al het vorenstaande moet worden beslist zoals hiervoor is vermeld.
4. De proceskosten en het griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten met toepassing van het puntenstelsel van het Besluit proceskosten fiscale procedures vast op 2,5 punten maal (fl. 710,-- maal wegingsfactor 0,25 ofwel (fl. 443,75 (€ 201,36). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
De omstandigheid dat de waarde van de onroerende zaak wordt verminderd, brengt met zich dat de ambtenaar, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken aan belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,-- (€ 36,30) dient te vergoeden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 5 april 2002 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 5 april 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,07.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,07 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.