Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2002, AE3145, 00/03203
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2002, AE3145, 00/03203
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 april 2002
- Datum publicatie
- 24 mei 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AE3145
- Zaaknummer
- 00/03203
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/03203
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.256.000,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van haar een recht is geheven van ƒ 450,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 januari 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de curator in haar faillissement, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende exploiteerde een meubelfabriek. Bij beschikking van juni 1996 is zij door de Arrondissementsrechtbank te A failliet verklaard. De curator heeft belanghebbendes activiteiten stilgelegd.
2.2. Eind 1999 stond reeds vast dat het totaal gerealiseerde boedelactief circa ƒ 206.000,-- zou bedragen.
2.3. Eveneens stond eind 1999 reeds vast dat de concurrente schuldeisers in geen geval enige betaling op hun vorderingen zouden kunnen krijgen. Ook stond eind 1999 reeds vast dat belanghebbende haar verplichtingen uit hoofde van een pensioenrecht en een stamrecht in het geheel niet zou kunnen voldoen. Enkel zouden kunnen worden voldaan de boedelschulden, voor het geheel, en de vorderingen van 's Rijks schatkist en de vorderingen ter zake van verschuldigde premies werknemersverzekeringen, voor een deel. Verificatie van de concurrente schulden heeft niet plaatsgevonden en zal niet plaatsvinden gezien de toestand van de boedel.
2.4. De Inspecteur heeft bij voorlopige aanslag van 14 augustus 1999 het belastbare bedrag vastgesteld op ƒ 1.256.000,-- ervan uitgaande dat de concurrente schulden, de pensioenverplichting en de stamrechtverplichting vrijvallen ten gunste van de fiscale winst. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar niet binnen de termijn aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting. Bij de onderhavige ambtshalve opgelegde aanslag, gedagtekend 30 september 2000, is het belastbare bedrag eveneens op ƒ 1.256.000,-- vastgesteld en is de voorlopige aanslag van 14 augustus 1999 verrekend.
2.5. Belanghebbende kan geen aanspraak maken op verrekening van verliezen uit voorafgaande jaren, omdat die verliezen, voor zover aanwezig, niet zijn vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of, gezien het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2000, 35 494, BNB 2000/269 (hierna: het Fokker-arrest), goed koopmansgebruik in het onderhavige geval verplicht tot winstneming ter zake van de in 2.4 genoemde vrijval. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat het geschil is beperkt tot de in 3.1 vermelde vraag.
Zij hebben daaraan ter zitting verder geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof is van oordeel dat op grond van de in 2.2 en 2.3 genoemde feiten goed koopmansgebruik, in het bijzonder het realiteitsbeginsel, belanghebbende verplicht ter zake van de vrijval van de pensioenverplichting, de stamrechtverplichting en de concurrente schulden winst te nemen. Het Hof neemt hierbij het volgende in overweging. De omvang van de boedel stond aan het einde van het onderhavige jaar vast. Die omvang dwingt tot de conclusie dat enkel de boedelschulden voor het geheel en de vorderingen van 's Rijks schatkist en de vorderingen ter zake van verschuldigde premies werknemersverzekeringen voor een deel kunnen worden voldaan en dat aan de overige verplichtingen voor het geheel niet kan worden voldaan. Goed koopmansgebruik, in het bijzonder het realiteitsbeginsel, brengt, mede gezien rechtsoverweging 3.4 van het Fokkerarrest, in dat geval met zich mee dat de pensioenverplichting, de stamrechtverplichting en de concurrente schulden per ultimo 1999 op nihil gewaardeerd moeten worden en dat het bedrag waarvoor deze schulden op de openingsbalans van dit jaar zijn opgenomen volledig tot de winst van belanghebbende moet worden gerekend. De omstandigheid dat er geen verificatie van de schuldvorderingen heeft plaatsgehad doet daar niet aan af nu bij de bepaling van de omvang van de winst in dit geval uitsluitend de boekwaarde bij aanvang van het jaar van belang is.
4.2. Belanghebbendes argument dat het vorenstaande zich niet verdraagt met de toepassing van de Faillissementswet baat haar niet. Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat steeds wanneer er voldoende middelen tot de boedel behoren om de concurrente schuldeisers deels te voldoen door de vrijval in die gevallen praktische problemen ontstaan bij de vaststelling van mogelijke uitkering aan die schuldeisers. Immers door de vrijval van het niet betaalbaar gestelde deel van de concurrente schulden ontstaat een fiscale claim die gezien de aard van die vordering weer van invloed is op de omvang van de boedel en daarmee op de hoogte van het aan de concurrent schuldeisers uit te keren bedrag. Het Hof is echter van oordeel dat die problemen, die zich overigens in het onderhavige geval niet voordoen, niet kunnen leiden tot het terzijde stellen of afwijken van een juiste toepassing van de belastingwetgeving door de belastingrechter.
4.3. Op grond van al het vorenstaande moet vraag 3.1 bevestigend worden beantwoord zodat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en N. van Beelen, en in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2002
De uitspraak is enkel door de griffier ondertekend aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 12 april 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.