Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2002, AE3148, 98/02154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2002, AE3148, 98/02154

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 maart 2002
Datum publicatie
24 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE3148
Zaaknummer
98/02154

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/02154

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.584,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.038,--.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 36,30 (ƒ 80,--).

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 14 maart 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1955, is als gerechtssecretaris werkzaam bij het ministerie van Justitie.

2.2. In het kader van de technische bijstandverlening aan de Nederlandse Antillen en Aruba is belanghebbende met ingang van oktober 1995 in dienst van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (verder: KabNA) uitgezonden naar Curaçao. Hij was daar werkzaam tot september 1998.

2.3. Gedurende zijn uitzending naar Curaçao was aan belanghebbende buitengewoon verlof, zonder behoud van bezoldiging, verleend door het ministerie van Justitie. Het salaris van belanghebbende kwam gedurende de uitzendperiode ten laste van KabNA.

2.4. Naast zijn salaris ontving belanghebbende in 1996 een onbelaste buitenlandtoelage, bestaande uit een uitzendtoelage, een gehuwdentoelage en een aanvullende kindertoelage van in totaal ƒ 27.300,--.

2.5. Tijdens zijn uitzending gold voor belanghebbende een 40-urige werkweek, welke op de Nederlandse Antillen gebruikelijk is. Omdat het salaris van belanghebbende in Nederland gebaseerd was op een 38-urige werkweek, ontving belanghebbende gedurende de uitzending een zogenaamde compensatievergoeding ADV. Deze vergoeding bedroeg in 1996 ƒ 3.925,20.

2.6. In zijn aangifte heeft belanghebbende op basis van het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, nr. 28.867, BNB 1993/299, aanspraak gemaakt op de zogenaamde KabNA-aftrek. Deze aftrek bestaat uit het verschil tussen de toelagen die belanghebbende zou hebben ontvangen als hij zou zijn uitgezonden als KabNA-ambtenaar of ambtenaar verbonden aan het ministerie van Defensie, en de toelagen die belanghebbende daadwerkelijk heeft ontvangen als ambtenaar die is uitgezonden in het kader van de verlening van technische bijstand.

2.7. Voor KabNA-ambtenaren en ambtenaren verbonden aan het ministerie van Defensie geldt bij uitzending een 38-urige werkweek. Uitzending op part-time-basis vindt niet plaats. Evenmin bestaat voor deze ambtenaren de mogelijkheid om structureel 40 uur per week te werken en daarvoor loon te ontvangen, buiten de situatie van overwerk, diensten, oefeningen en dergelijke.

2.8. De toelagen die KabNA-ambtenaren en ambtenaren verbonden aan het ministerie van Defensie ontvangen zijn gebaseerd op de hoogte van hun salaris, uitgaande van een 38-urige werkweek. Deze toelagen wijzigen niet indien de desbetreffende ambtenaren vergoedingen krijgen voor overwerk, diensten, oefeningen en dergelijke.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.

3.1.1. Moet bij de berekening van de zogenaamde KabNA-aftrek uitgegaan worden van het Standaard Netto Nederland-loon (verder: SNN-loon) inclusief de compensatie ADV, zoals belanghebbende verdedigt, of exclusief deze compensatie?

3.1.2. Heeft belanghebbende op grond van het geijkheidsbeginsel aanspraak op een aftrek ter zake van autokosten overeenkomende met een belastingvrije autokostenvergoeding van ƒ 250,-- per maand die KabNA-ambtenaren ontvangen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.

3.2.1. Belanghebbende:

Over de cijfermatige uitwerking van het geschil zijn wij het eens. Ik conformeer mij aan hetgeen de Inspecteur opmerkt op het vijfde ongenummerde blad van zijn vertoogschrift onder het kopje "De berekening van de Kabna aftrek".

De zogenaamde KabNA- en Defensie-ambtenaren krijgen geen compensatie ADV, omdat zij 38 uur per week blijven werken.

De toelagen die KabNA- en Defensie-ambtenaren ontvangen zijn loonafhankelijk en worden gerelateerd aan het SNN-loon. De vergoeding voor overuren wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. De vergoeding voor overuren kan echter niet op een lijn gesteld worden met mijn compensatie ADV, want die compensatie is een vast deel van mijn normale salaris tijdens de uitzending, terwijl de vergoeding voor overuren een incidenteel karakter heeft. Bovendien: als een militair die in Nederland vier dagen per week werkt of een halve baan heeft uitgezonden wordt maar dan gedurende de uitzending wel full-time, dat wil zeggen 38 uur per week, gaat werken, krijgt hij de toelagen over het full-time SNN-loon. Waarom zou ik dan niet aftrek kunnen krijgen berekend over mijn full-time SNN-loon, dat toevallig over 40 uur per week wordt berekend?

Ik heb geprobeerd nader bewijs te verzamelen omtrent de autokostenvergoeding die KabNA-ambtenaren ontvangen. Het is mij echter niet gelukt hierover informatie te krijgen van KabNA. Hoe de regeling precies luidt en wat de aard is van de autokosten die vergoed worden weet ik niet. Ik heb alleen op Curaçao van KabNA-ambtenaren gehoord dat zij maandelijks een autokostenvergoeding ontvangen. Ik kon ook op declaratiebasis kosten vergoed krijgen voor dienstreizen, maar daar heb ik nooit aanspraak op gemaakt.

3.2.2. De Inspecteur:

Belanghebbende heeft op grond van het gelijkheidsbeginsel recht op de zogenaamde KabNA-aftrek. Zijn geval is gelijk aan dat van een KabNA-ambtenaar voor zover hij net als een KabNA-ambtenaar 38 uur per week werkt. Wat betreft de ADV compensatie is zijn geval niet gelijk aan dat van een KabNA-ambtenaar en kan belanghebbende dus ook geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Ik bestrijd verder dat de ADV compensatie tot het reguliere loon behoort. Er wordt bijvoorbeeld ook geen pensioen over opgebouwd.

Uitzending van KabNA-ambtenaren en militairen vind alleen plaats op full-time-basis, dat wil zeggen voor 38-uur per week. Voor die situatie is de KabNA-regeling, waarin de toelagen zijn geregeld, ook geschreven. Men is uitgegaan van de kosten en lasten van ambtenaren die op full-time-basis worden uitgezonden.

Ik erken dat een militair die in Nederland part-time werkt en voor een full-time dienstverband wordt uitgezonden, toelagen op basis van zijn full-time loon krijgt. Maar dat stopt bij 38 uur. Zou deze militair toch meer dan 38 uur werken en daarvoor betaald krijgen, dan krijgt hij over die extra betaling geen toelagen.

De KabNA-regeling voor autokosten is mij onbekend. Bovendien kon belanghebbende de kosten van zijn dienstreizen declareren, dus drukken die kosten niet op hem.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.282,--, te weten het in bezwaar vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 54.038,--, minus de extra KabNA-aftrek over de ADV compensatie van ƒ 1.755,59, en de aftrek voor autokosten van 12 maal ƒ 250,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Partijen zijn het erover eens dat aan belanghebbende op grond van het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, BNB 1993/299, een kostenaftrek moet worden verleend ter grootte van het verschil tussen de onbelaste onkostenvergoeding die een zogenaamde KabNA-ambtenaar of een ambtenaar verbonden aan het ministerie van Defensie zou toekomen bij uitzending en de onkostenvergoeding die belanghebbende toekomt als ambtenaar die is uitgezonden in het kader van de regeling voor technische bijstand. Het Hof is niet gebleken dat dit gezamenlijk standpunt van partijen berust op een onjuiste rechtopvatting en neemt dit standpunt daarom over. Belanghebbende stelt dat bij de berekening van de KabNA-aftrek mede acht moet worden geslagen op de door hem ontvangen compensatie ADV, die hem gedurende zijn uitzending is verstrekt omdat hij in plaats van de in Nederland geldende 38-urige werkweek op Curaçao 40-uur per week moest werken. Naar het oordeel van het Hof kan wat betreft de compensatie ADV niet gezegd worden dat het geval van belanghebbende voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gelijk moet worden gesteld aan dat van een uitgezonden KabNA-ambtenaar of een ambtenaar verbonden aan het ministerie van Defensie. Vast staat immers dat laatstbedoelde ambtenaren alleen op basis van een 38-urige werkweek werden uitgezonden en dat de toelagen die deze ambtenaren ontvangen mede daarop zijn gebaseerd. Omtrent de vraag hoe de regeling zou hebben geluid als deze ambtenaren wel op basis van een 40-urige werkweek zouden worden uitgezonden, kan slechts gespeculeerd worden. De Inspecteur heeft daarom terecht bij de berekening van de KabNA-aftrek geen rekening gehouden met de door belanghebbende ontvangen compensatie ADV.

4.2. Belanghebbende maakt voorts aanspraak op een aftrek ter zake van autokosten. Hij beroept zich daartoe op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat KabNA-ambtenaren een onbelaste vergoeding voor autokosten ontvangen van ƒ 250,- per maand. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan deze stelling aannemelijk kan worden geoordeeld. Terecht heeft de Inspecteur daarom de aftrek van autokosten geweigerd.

4.3. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet in stand blijven.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 29 maart 2002 door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 29 maart 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.