Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2002, AE3152, 99/02390

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2002, AE3152, 99/02390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 maart 2002
Datum publicatie
24 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE3152
Zaaknummer
99/02390

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/02390

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (nr. 1) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 226.200,-- waarvan fl. 32.880,-- belast naar een tarief van 45% (hierna: de navorderingsaanslag). Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag, waarin geen boete is begrepen, een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 maart 2002 te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en de gedeeltelijk daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende en haar echtgenoot hadden in het onderhavige jaar een slagerij en een boerderij. Aan een binnenplaats van de boerderij werden enkele appartementen verhuurd. In verband met dit laatste genoot belanghebbende inkomsten uit vermogen.

2.2. Belanghebbende en haar echtgenoot werden in 1995 geconfronteerd met waterschade door overstroming van de Maas. Die waterschade bestond ondermeer in schade aan de toegangsweg naar de appartementen. De ondergrond van de toegangsweg was weggespoeld dan wel verzakt. Ook waren erfharding en kiezel verdwenen.

2.3. Belanghebbende en haar echtgenoot kregen in verband met de waterschade in 1995 in totaal fl. 44.739,-- uit het Nationaal Rampenfonds uitgekeerd. Ter zake van schade aan de toegangsweg werd in totaal fl. 19.912,-- toegekend.

2.4. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben de schade aan de toegangsweg zelf gerepareerd. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 ten name van belanghebbende is ter zake van de toegekende fl. 19.912,-- geen bedrag in belanghebbendes inkomen begrepen. Ter zake van herstelkosten van de schade aan de toegangsweg is geen bedrag in de aangifte van belanghebbende verdisconteerd.

2.5. In een bijlage bij het besluit van de staatssecretaris van Financiën d.d. 1 februari 1995 (AFZ95/475M) met betrekking tot fiscale maatregelen in verband met overstroming, is ondermeer het volgende vermeld.

"Uitkeringen door deze instellingen worden in het algemeen bij de getroffen particulier niet in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Alleen als de herstelkosten in aftrek worden gebracht, zoals bij de particuliere verhuurder, wordt met de ontvangen vergoeding rekening gehouden.".

2.6. Bij de navorderingaanslag heeft de Inspecteur (ondermeer) het in 2.3 vermelde bedrag van fl. 19.912,-- in belanghebbendes inkomen begrepen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht tot de in 2.6 bedoelde bijtelling is overgegaan. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd, behoudens dat de Inspecteur ter zitting nog heeft aangevoerd dat ook moet worden gekeken naar de "finaliteit" van de toegekende fl. 19.912,--, te weten de "redding" van inkomsten.

3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van

fl. 206.288,-- waarvan fl. 32.880,-- belast naar een tarief van 45%. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. De in 2.5 geciteerde uitlating van de staatssecretaris van Financiën is niet geheel duidelijk. Uit de uitlating van de staatssecretaris zoals die is geredigeerd kan de conclusie worden getrokken dat de staatssecretaris van oordeel is dat alleen wanneer herstelkosten daadwerkelijk in aftrek zijn gebracht, de voor die herstelkosten ontvangen vergoedingen belastbaar zijn.

4.2. Vaststaat dat ter zake van de herstelkosten van de schade aan de toegangsweg geen bedrag in belanghebbendes aangifte is verdisconteerd. Belanghebbende mocht, mede gelet op het in 4.1 overwogene, erop vertrouwen dat de in 2.6 bedoelde bijtelling achterwege zou blijven. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, zoals verwoord onder "subsidiair" in haar beroepschrift, is gegrond. De andere grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer. Beslist moet worden overeenkomst de in 3.3 vermelde conclusie van belanghebbende.

5. Proceskosten

Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. In verband hiermee acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, een en ander met inachtneming van het puntenstelsel van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Het Hof stelt die kosten vast op 2 punten maal fl. 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel fl. 1.420,-- (= € 644,36).

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van

fl. 206.288,-- (= € 93.609,41) waarvan fl. 32.880,-- (= € 14.920,29) belast naar een tarief van 45%, gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte grifferecht ten bedrage van fl. 85,-- (= € 38,57) te vergoeden, veroordeelt de Inspeteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van fl. 1.420,-- (= € 644,36) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 26 maart 2002 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 26 maart 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.