Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2002, AE4410, 99/01306

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2002, AE4410, 99/01306

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 april 2002
Datum publicatie
20 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE4410
Zaaknummer
99/01306

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01306

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X V.O.F. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar met verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 1996 tot en met 31 maart 1997, aanslagnummer A, en het bij het vaststellen van die aanslag met betrekking tot die verhoging genomen kwijtscheldingsbesluit.

De mondelinge behandeling

De mondelinge behandeling van de zaak heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 25 maart 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigden van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 8 april 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- bevestigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft

op de naheffingsaanslag;

- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit;

- verleent kwijtschelding van de verhoging tot op fl. 2.544,=

(€ 1.154,59);

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende

tot een bedrag van € 656,39, onder aanwijzing van de Staat der

Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

en

- gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze

gestorte griffierecht ad € 38,57 wordt vergoed.

De gronden voor de beslissing

(1) Tussen partijen is niet in geschil dat ten onrechte niet de verleggingsregeling als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) juncto artikel 24b van het uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is toegepast op de in de administratie van belanghebbende opgenomen facturen afkomstig van een derde, te weten van B en/of C B.V. Het Hof zal partijen hierin volgen nu niet is gebleken dat dit op een juridisch onjuist standpunt berust.

(2) Uit het onder (1) overwogene vloeit voort dat bedoelde facturen geen op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen zijn als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Mitsdien bestaat er geen wettelijk recht op aftrek van de op deze facturen vermelde omzetbelasting.

(3) Belanghebbende beroept zich op vertrouwen, gewekt door de resolutie van 23 april 1986, nummer 286-1389. Dit beroep kan haar evenwel niet baten, aangezien zij zich van haar fiscale positie met betrekking tot de verleggingsregeling bewust was nu zij deze regeling toepaste op aan haar inbesteed werk en op door haar uitbesteed werk van dezelfde aard als waarop -naar belanghebbende stelt- de onderhavige facturen betrekking zouden hebben (zie onderdeel 6 van vorenvermelde resolutie) en in aanmerking nemende dat de Inspecteur naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de op de onderhavige facturen vermelde omzetbelasting niet zou worden voldaan.

(4) Gelet op hetgeen het Hof onder (3) in aanmerking heeft genomen, is het Hof van oordeel, daargelaten of sprake is van valse facturen, dat belanghebbende grove schuld kan worden verweten. De absolute hoogte van de verhoging na de kwijtschelding -zelfs indien tot op 25%- bezien in verhouding tot de ernst van het feit en de financiële positie van belanghebbende, is echter zodanig, dat het Hof aanleiding vindt de verhoging te matigen. In het tijdsverloop tussen het indienen van het vertoogschrift op 31 maart 2000 en de mondelinge behandeling van de zaak op 25 maart 2002 - welk tijdsverloop vrijwel uitsluitend een gevolg is van de structurele onderbezetting van de Belastingkamer van dit Hof - vindt het Hof, mede gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 3 oktober 2000, nr. 00775/99, NJ 2000,721, eveneens aanleiding de verhoging te matigen. Een en ander in aanmerking nemend, acht het Hof een verhoging van 5% passend en geboden.

(5) In de omstandigheid dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de ambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, vast op 1 punt maal fl. 710,= maal wegingsfactor 2 ofwel fl. 1.420,= (€ 644,37) en € 12,02 aan reiskosten.

(6) De omstandigheid dat de verhoging wordt gematigd, brengt met zich dat de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 85,= (€ 38,57) moet vergoeden.

(7) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 8 april 2002 door M.E. van Hilten, voorzitter, P. Fortuin en J.W. Verstraate, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 19 april 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.