Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2002, AE6302, 00/01630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2002, AE6302, 00/01630

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juni 2002
Datum publicatie
8 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6302
Zaaknummer
00/01630

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/01630

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 en de daarbij opgelegde verzuimboete.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 226.940,--. Bij de aanslag is een verzuimboete van ƒ 250,-- opgelegd wegens het niet tijdig doen van de aangifte.

Na bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23).

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 maart 2002 te 's-Hertogenbosch voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de boete in het openbaar. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn zoon, alsmede de Inspecteur.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota afschriften overgelegd van een brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 22 december 1998 en het door belanghebbende ingediende aangiftebiljet C voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het onderhavige jaar in België.

2.2. De ouders van belanghebbende zijn eigenaar van een woning aan de Astraat 1 te Y (hierna: de woning). Belanghebbende heeft de woning in het onderhavige jaar als postadres in Nederland gebruikt. Belanghebbendes ouders en zijn broer gebruiken de woning als logeerplaats als zij in Nederland zijn.

2.3. In het onderhavige jaar neemt belanghebbende deel aan een zogenaamd piramidespel georganiseerd door T Inc. en L B.V. (hierna ook wel: de organisatie). Belanghebbende is daarbij door de inleg van ƒ 5.000,-- als "klein ondernemer" gestart. Na het aanbrengen van twee respectievelijk vijf nieuwe deelnemers werd belanghebbende "groot ondernemer" respectievelijk "assistent manager". Drie maanden nadien werd belanghebbende "manager". De taak van de "manager" bestaat erin mensen bij elkaar te brengen die deel gaan nemen aan de door de organisatie georganiseerde bijeenkomsten. Bij die bijeenkomsten moest belanghebbende mensen zien te overtuigen deel te nemen en ƒ 5.000,-- in te leggen. De bijeenkomsten worden in steeds verschillende, gehuurde zaaltjes gehouden en dienen om het piramidespel aan te prijzen. Tijdens deze bijeenkomsten worden door de organisatie presentaties verzorgd. Degene die de presentatie uitvoert draagt de kosten, bijvoorbeeld voor de stereo-installatie, overheadprojector enz. Belanghebbende nam een enkele keer deel aan die presentatie, met name, aangezien hij de Franse taal beheerst, als er franstalige kandidaten aanwezig waren. De afspraken voor de bijeenkomsten maakte belanghebbende middels de mobiele telefoon vanuit België. Belanghebbende kreeg op vrijdag te horen op welke locatie de bijeenkomst in het eerstvolgende weekend werd gehouden. De administratie van het piramidespel werd verzorgd door de accountant van de organisatie die in A (Nederland) is gevestigd. Belanghebbende heeft ten behoeve van zijn eigen administratie, voor zover die het piramidespel betreft, eveneens van de diensten van deze accountant gebruik gemaakt.

2.4. De FIOD heeft bij de organisatie medio 1996 een onderzoek ingesteld. Aan de Inspecteur is eind 1997, begin 1998 naar aanleiding van dit onderzoek gerapporteerd dat belanghebbende aan een piramidespel heeft deelgenomen en daarbij in 1996 van T Inc. ƒ 93.190,-- en van L B.V. ƒ 133.750,-- heeft ontvangen.

2.5. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen C voor het onderhavige jaar uitgereikt. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de in 2.4 bedoelde renseignering bij de aanslagregeling een correctie toegepast en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 226.940,--. Tevens is bij die aanslag een verzuimboete opgelegd van ƒ 250,-- wegens het te laat indienen van de aangifte. De door belanghebbende middels het uitgereikte aangiftebiljet ingediende aangifte maakt geen deel uit van de stukken van het geding nu dat biljet ten kantore van de Inspecteur is zoekgeraakt.

2.6. Belanghebbende is tijdens de bezwaarfase door de Inspecteur gehoord op het belastingkantoor te P. De Inspecteur kan het hoorverslag en het bezwaarschrift niet overleggen nu deze eveneens ten kantore van de Inspecteur zijn zoekgeraakt.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.

3.1.1. Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar?

3.1.2. Zo neen, heeft belanghebbende in het onderhavige jaar binnenlands inkomen genoten in de vorm van winst uit binnenlandse onderneming?

3.1.3. Zo ja, is belanghebbende terecht een verzuimboete van ƒ 250,-- wegens het niet tijdig doen van de aangifte opgelegd?

3.1.4. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting de volgende argumenten toegevoegd.

Belanghebbende heeft uiteengezet wat zijn functie in het piramidespel inhield. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij niets, althans lang niet zoveel als de Inspecteur stelt, aan de deelname aan het piramidespel heeft overgehouden. De organisatie en de directeuren daarvan hebben het grote geld verdiend. Het overzicht van de FIOD, bijlage 10 bij het verweerschrift, berust volgens belanghebbende op facturen die bij de bijeenkomsten door hem en zijn collega's op instigatie van de organisatie werden opgemaakt om kandidaten over de streep te trekken. Deze gefingeerde facturen hadden na de betreffende bijeenkomst vernietigd moeten worden hetgeen de organisatie kennelijk heeft nagelaten. Belanghebbende heeft voorts verklaard dat de woning aan de Astraat niet zijn eigendom was, maar aan zijn ouders toebehoorde.

Ten slotte heeft belanghebbende gesteld dat hij bij het bezwaar al aan de Inspecteur heeft duidelijk gemaakt dat hij zich op het standpunt stelt dat hij in het geheel geen belaste opbrengst uit het piramidespel had genoten.

De Inspecteur stelt zich, ter zitting voor het eerst, op het standpunt dat de onder 2.2 genoemde woning te Y aangemerkt moet worden als een vaste inrichting van belanghebbende in Nederland van waaruit hij als organisator heeft deelgenomen aan het piramidespel. De Inspecteur stelt zich daarbij op het standpunt dat de omstandigheid dat belanghebbende de woning als postadres in Nederland gebruikt reeds voldoende is om die woning te kwalificeren als vaste inrichting. Bovendien merkt de Inspecteur de verschillende gehuurde zalen dan wel het adres van de accountant van belanghebbende aan als vaste inrichting, ofwel de accountant zelf als vaste vertegenwoordiger van belanghebbende in Nederland.

De Inspecteur bestrijdt op zichzelf bezien niet de juistheid van de door belanghebbende gegeven uiteenzetting omtrent de inhoud van diens functie in de organisatie. De Inspecteur houdt echter staande dat voor belanghebbende, gezien zijn positie binnen de organisatie, de deelname aan het piramidespel geen speculatief karakter had. Voorts kan de Inspecteur niets naders verklaren omtrent de eigendom van de woning aan de Astraat.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, vernietiging van de aanslag.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het Hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende heeft verzuimd tijdig de gronden van het bezwaar te omschrijven. Het Hof neemt hierbij in overweging dat het bezwaarschrift en het verslag van het hoorgesprek ten kantore van de Inspecteur zijn zoekgeraakt en dat het Hof daardoor geen kennis kan nemen van de inhoud van het bezwaarschrift en evenmin van de inhoud van dat verslag. Voorts neemt het Hof in overweging dat belanghebbende reeds in zijn brief van 22 december 1998 aan de Inspecteur heeft kenbaar gemaakt zijn standpunt dat hij in België woonachtig was en dat hij geen inkomsten in Nederland had genoten. Vraag 3.1.1 moet derhalve ontkennend worden beantwoord.

4.2. Vaststaat dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar niet in Nederland, maar in België woonde. Belanghebbende kan slechts in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken - als buitenlandse belastingplichtige - indien hij binnenlands inkomen geniet. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende winst uit binnenlandse onderneming heeft genoten in de zin van artikel 49, eerste lid, letter a, Wet op de inkomstenbelasting 1964. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van enige andere bron van binnenlands inkomen.

4.3. Naar het Hof begrijpt heeft de Inspecteur bedoeld te stellen dat de processuele sanctie van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: de AWR) moet worden toegepast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 47 AWR op hem rustende verplichting tot het verstrekken van informatie. Ter zake van de aangifte staat echter vast dat belanghebbende het biljet dat hem heeft bereikt reeds voorafgaande aan de aanslagregeling heeft ingediend en dat hij daarbij gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat hij in België woonachtig was en dat hij geen inkomen in Nederland had genoten. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat belanghebbende heeft verzuimd om de vereiste aangifte te doen. Met betrekking tot zijn stelling dat belanghebbende in de bezwaarfase niet aan zijn informatieverplichtingen zou hebben voldaan heeft de Inspecteur gemeend te kunnen volstaan met een blote bewering. Nu de juistheid van die bewering niet is gebleken wordt de stelling van de Inspecteur door het Hof verworpen als zijnde tegenover de betwisting door belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt. De processuele sanctie van voormeld artikel 27e moet derhalve buiten toepassing blijven.

4.4. Naar het oordeel van het Hof zijn onvoldoende feiten en omstandigheden komen vast te staan voor het oordeel dat belanghebbende in het onderhavige jaar beschikte over een in Nederland aanwezige vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Daargelaten dat de Inspecteur eerst ter zitting zijn stelling inzake de vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger inneemt, heeft de Inspecteur - ook desgevraagd - geen bewijs geleverd of aangeboden van die stelling. Het door de Inspecteur ter zitting gestelde en de bij het verweerschrift overgelegde afschriften van de "Opgaaf gegevens startende ondernemingen" en het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn daartoe naar het oordeel van het Hof onvoldoende.

Daarenboven merkt het Hof op dat, al zou er sprake kunnen zijn van een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger, de Inspecteur, gezien het oordeel van de Hoge Raad in zijn arresten van 1 februari 2002, nrs. 35 848, 36 238 en 36 668, onder meer gepubliceerd in NTFR 2002/199, en de in 2.3 vermelde feiten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eventuele positieve opbrengsten uit de deelname aan het piramidespel voor belanghebbende een bron van inkomen zijn. Uit de vaststaande feiten kan namelijk niet de conclusie worden getrokken dat belanghebbende kan worden aangemerkt als een organisator in de zin van evenbedoelde arresten. Naar het oordeel van het Hof moet vraag 3.1.2 derhalve eveneens ontkennend worden beantwoord.

4.5. De onder 3.1.3 opgenomen vraag behoeft, gelet op het onder 4.4 opgenomen oordeel van het Hof, geen beantwoording.

4.6. Op grond van al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende zodat moet worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende bij de ontvangstbevestiging van het beroepschrift door middel van de daarbij gevoegde brochure is gewezen op de mogelijkheid van een proceskostenvergoeding maar daarom niet heeft verzocht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de aanslag en de daarbij opgelegde verzuimboete, en gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, J.W. van der Voort en J.C.K.W. Bartel, en in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2002

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 12 juni 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.