Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2002, AE6309, 99/00903

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2002, AE6309, 99/00903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juni 2002
Datum publicatie
8 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6309
Zaaknummer
99/00903

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/00903

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 25 februari 1999 op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

De mondelinge behandeling

De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 23 mei 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, gemachtigde van de belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft tussen het Hof en partijen op de voet van het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, aanhef en onder 2º, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken een briefwisseling plaatsgevonden.

De tweede mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 mei 2002, eveneens te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 juni 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

De gronden voor de beslissing

1. De belanghebbende is tot 21 november 1996 directeur enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A Beheer B.V. geweest, welke B.V. vanaf 21 januari 1980 eigenaresse was van het woonhuis 'Astraat 1 te Y (hierna: het pand). Het pand was destijds aangeschaft voor fl. 130.000,=.

De in mei 1965 geboren zoon van belanghebbende huurde het pand vanaf medio 1992 voor fl. 500,= per maand, zo ook gedurende het gehele onderhavige jaar.

De belanghebbende heeft op 13 september 1996 het pand in verhuurde staat van de B.V. gekocht voor een bedrag van fl. 111.000,=. Er is ten behoeve van deze koop/verkoop geen taxatie verricht. Evenmin heeft de B.V. geprobeerd het pand op de vrije markt te verkopen.

Een taxateur van de Belastingdienst/Registratie en successie heeft aan het pand per 13 september 1996 een waarde in het economisch verkeer van fl. 200.000,= (vrije waarde) toegekend.

2. In geschil is of de waarde van het pand gesteld dient te worden op fl. 111.000,= (standpunt van de belanghebbende) of op fl. 180.000,=, zijnde 90 % van fl. 200.000,= (standpunt van de Inspecteur).

Vervolgens is in geschil of er sprake is van een uitdeling indien de waarde van het pand gesteld dient te worden op fl. 180.000,=.

3. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van fl. 180.000,= een taxatierapport van de heer Q, taxateur bij de eenheid Registratie en Successie te B van de rijksbelastingdienst d.d. 22 april 1998 ingebracht, in welk rapport de taxateur de waarde in het economisch verkeer op 13 september 1996 van het pand in de staat waarin het pand op die datum verkeerde en vrij opleverbaar heeft bepaald op fl. 200.000,=. Op deze waarde heeft de Inspecteur een correctie toegepast van 10% in verband met het verhuurd zijn van het pand. De belanghebbende heeft ter betwisting van de door de Inspecteur verdedigde waarde geen taxatierapport of andere stukken ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat de door de Inspecteur gehanteerde waarde van fl. 180.000,= niet juist is.

4. De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van het pand in verhuurde staat fl. 111.000,= bedraagt. Deze waarde heeft hij afgeleid van een taxatierapport van de heer R van 29 maart 1993, dat is opgesteld ten behoeve van de verkoop van het pand aan - naar de belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2001 heeft verklaard - derden. De heer R heeft de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik per 24 maart 1993 gesteld op fl. 130.000,=.In een telefoongesprek van 12 juni 1996 heeft voornoemde heer R de belanghebbende laten weten dat een nieuwe taxatie niet nodig was maar dat hij de taxatieprijs kon verhogen met 25 % om aan een verantwoorde huidige taxatiewaarde te komen. De belanghebbende heeft de waarde daarop berekend als volgt:

150.000

+ 25 % 36.000

186.000

à 60 %

111.600.

5. Het Hof kent geen waarde toe aan de door de belanghebbende, die zelf geen deskundige is op het gebied van waardering van onroerende zaken, ingebrachte taxatie, nu zijn methode van waarderen - waarbij ook nog eens is uitgegaan van een verkeerd bedrag - niet voor juist kan worden gehouden. Deze methode geeft immers, zoals de belanghebbende zich ook redelijkerwijs bewust moet zijn geweest, geen inzicht in de waarde in het economische verkeer van het pand op 13 september 1996. Daarenboven heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er bij de bepaling van de waarde van het pand rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende factor van 40%.

6. De belanghebbende heeft gesteld dat de bovengenoemde taxateur van de eenheid Registratie en successie bij zijn taxatie onvoldoende rekening heeft gehouden met achterstallig onderhoud en schilderwerk van het pand, met de aanwezigheid van boktor in het pand en een scheur in de aanbouw van het pand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2001 en op 22 mei 2002 is komen vast te staan dat, zoals ook uit het taxatierapport van 29 maart 1993 blijkt, de kap van het pand door de boktor aangetast is geweest, maar dat de gehele kap succesvol is behandeld, dat er ten tijde van die taxatie reeds sprake was van scheurvorming in de gevel en dat in dat rapport slechts wordt opgemerkt dat het pand opgeknapt en geschilderd dient te worden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat bij de taxatie per de datum 13 september 1996 rekening is gehouden met deze scheurvorming en met het benodigd zijn van schilderwerkzaamheden. Overigens is de belanghebbende op het einde van de mondelinge behandeling op 23 mei 2001 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de aan laatstbedoelde taxatie ten grondslag liggende bescheiden en aantekeningen. Tot en met de tweede mondelinge behandeling heeft de belanghebbende van deze gelegenheid evenwel geen gebruik gemaakt.

7. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel dient te worden verworpen reeds omdat geen sprake is van gelijke gevallen.

8. Naar het oordeel van het Hof zijn de belanghebbende en de B.V. geen reële verkoopprijs van het pand overeengekomen. Zij hebben bij het bepalen van deze prijs geen zakelijkheid betracht maar enkel acht geslagen op de vennootschappelijke betrekking met de directeurgrootaandeelhouder. De koopsom voor het pand is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en op een te laag bedrag vastgesteld. Hierdoor is een aanmerkelijk voordeel aan de belanghebbende opgekomen. Zowel de B.V. als de belanghebbende zijn zich bewust geweest van dit voordeel. Er is dan ook sprake van een winstuitdeling, waarvan de hoogte niet afdoende door de belanghebbende is bestreden.

9. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Er dient dan ook beslist te worden als eerder vermeld.

De proceskosten

Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, vindt het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2001 verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van de proceskosten.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 5 juni 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer en op die dag in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 18 juni 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van € 68,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.