Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-07-2002, AE6774, 98/05492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-07-2002, AE6774, 98/05492

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 juli 2002
Datum publicatie
22 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6774
Zaaknummer
98/05492

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05492

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.607,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.472,--.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van € 36,30.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 9 juli 2002 te 's-Hertogenbosch Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in augustus 1961 en gehuwd, is werkzaam bij het Ministerie van Financiën.

2.2. Met ingang van 1 februari 1995 is belanghebbende in het kader van technische bijstand uitgezonden naar de Nederlandse Antillen door het Kabinet van Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken te 's-Gravenhage (hierna: KABNA). Het uitzendcontract liep tot 1 augustus 1999. Tijdens deze uitzending woonde belanghebbende op Curaçao. Naast zijn salaris ontving hij over de periode 1 februari 1998 tot en met 31 december 1998 een onbelaste buitenlandtoelage, bestaande uit een uitzendtoelage, een gehuwdentoelage en een kindertoelage tot een bedrag van ƒ 24.350.

2.3. Naar de Nederlandse Antillen en Aruba worden onder meer de volgende categorieen ambtenaren uitgezonden:

1. Ambtenaren voor de Gouverneurs van Aruba en de Nederlandse Antillen en de Vertegenwoordigingen van Nederland voor ontwikkelingshulp aan Aruba onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen (hierna: KABNA-ambtenaren). Zij worden uitgezonden en bezoldigd door KABNA.

2. Ambtenaren uitgezonden in het kader van technische bijstandverlening (hierna: technische bijstandsverleners). Ook zij worden uitgezonden door KABNA, belanghebbende behoort tot deze categorie. Het salaris van belanghebbende komt ten laste van het Ministerie van Financiën.

3. Defensieambtenaren. Deze ambtenaren wordt uitgezonden en bezoldigd door het ministerie van Defensie.

De buitenlandtoelagen voor de KABNA-ambtenaren zijn volledig gelijk aan die voor uitgezonden Defensieambtenaren. De buitenlandtoelagen voor technische bijstandsverleners zijn belangrijk lager dan die voor KABNA- en Defensieambtenaren.

In de Resolutie van 2 juni 1988, BNB 1988/201 (hierna: de resolutie), is voor deze buitenlandtoelagen een fiscale regeling gegeven.

2.4. Op basis van het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993,

BNB 1993/299, heeft belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel recht op een aftrek (hierna: KABNA-aftrek) ten bedrage van het verschil tussen de door hem ontvangen buitenlandtoelage en de buitenlandtoelage van uitgezonden KABNA- en Defensieambtenaren met een zelfde nettosalaris en gezinssamenstelling.

2.5 Uitgezonden KABNA- en Defensieambtenaren hebben naast de ontvangen buitenlandvergoeding recht op een aftrek als aftrekbare kosten van het in artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) genoemde bedrag (hierna: het arbeidskostenforfait).

2.6. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen aangegeven van

ƒ 56.021. Belanghebbende heeft de aangifte aangevuld bij brieven van 27 maart 1997 en 4 mei 1998. Volgens belanghebbende had in de aangifte tevens een bedrag van ƒ 1077,-- ter zake van het arbeidskostenforfait, te weten het voor het onderhavige jaar geldende bedrag van ƒ 2139,-- minus de reeds geaccepteerde kosten van ƒ 1059,--, op het inkomen in mindering moeten worden gebracht. Bij brief van 4 mei 1998 heeft belanghebbende daar nog aan toegevoegd dat een bedrag van ƒ 2737 aan afschrijvingskosten en overige kosten ter zake van de woning in de aangifte op het inkomen in mindering had moeten worden gebracht. De inspecteur heeft de aangifte met betrekking tot de KABNA-aftrek gecorrigeerd voor een bedrag van ƒ 586 en hetgeen belanghebbende in de beide aanvullingen op de aangifte stelt niet toegestaan.

2.7. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard zijn grief met betrekking tot het niet in aftrek toestaan van de kosten van de eigen woning te laten varen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na de zitting is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende, onder verwijzing naar de voor KABNA- en Defensieambtenaren toegestane aftrek van het arbeidskostenforfait, met vrucht een beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel in de zin dat naast de KABNA-aftrek het arbeidskostenforfait kan worden toegepast.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.

3.2.1 Belanghebbende:

Ik vergelijk mijn situatie met KABNA- en Defensieambtenaren die evenals ik kosten hebben onder de drempel van het arbeidskostenforfait. De vergoeding die genoemde ambtenaren ontvangen is in wezen een belaste vergoeding, waartegenover aftrekbare kosten ter hoogte van die vergoeding staan.

Als zelfs de Hoge Raad in BNB 1993/299 aangeeft dat onduidelijk is voor welke kosten de aan KABNA- en Defensieambtenaren verstrekte vergoeding is bedoeld, kan van mij niet worden gevraagd verder bewijs te leveren.

3.2.2 De Inspecteur:

De regel is dat óf het forfait wordt toegepast óf dat aangetoond wordt dat de werkelijke kosten hoger zijn. In het onderhavig geval is aangetoond dat de werkelijke kosten hoger zijn, zodat de mogelijkheid tot toepassing van het arbeidskostenforfait vervalt.

Vergelijking met KABNA- en Defensieambtenaren is niet mogelijk om dat de aftrek van kosten, zoals aan belanghebbende is toegestaan in BNB 1993/299, wezenlijk iets anders is dan het ontvangen van een onbelaste vergoeding.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.197,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij, op grond van het gelijkheidsbeginsel, recht heeft op toepassing van het arbeidskostenforfait naast de KABNA-aftrek.

Belanghebbende verstaat de resolutie op die wijze, dat bij de in die resolutie genoemde vergoedingen voor KABNA- en Defensieambtenaren geen sprake is van een onbelaste vergoeding, maar van een belaste vergoeding welke als aftrekbare kosten op het inkomen in mindering kan worden gebracht.

Aldus is, volgens belanghebbende, sprake van een met belanghebbende vergelijkbare situatie.

4.2. Naar het oordeel van het Hof vindt de uitleg die belanghebbende geeft aan de aard van de door KABNA- en Defensieambtenaren ontvangen vergoedingen geen steun in het recht. Een onbelaste vergoeding kan niet gelijk worden gesteld aan een belaste vergoeding die vervolgens tot een even hoog bedrag als aftrekbare kosten op het inkomen in mindering kan worden gebracht. Dit wordt niet anders door het in aanmerking nemen van het in 2.4 vermelde bedrag als aftrekbare kosten noch door de in de resolutie gegeven fiscale regeling.

Voor wat betreft het arbeidskostenforfait kan derhalve niet gezegd worden dat het geval van belanghebbende voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gelijk moet worden gesteld aan dat van een uitgezonden KABNA-ambtenaar of een ambtenaar verbonden aan het ministerie van Defensie.

Laatsbedoelde ambtenaren ontvangen immers een onbelaste vergoeding, terwijl belanghebbende daarnevens aanspraak kan maken op aftrek van kosten tot het in 2.4 vermelde bedrag.

De inspecteur heeft derhalve terecht geen toepassing van het arbeidskostenforfait toegestaan.

4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet in stand blijven.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 22 juli 2002 door J.W.J. Huige, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 22 juli 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.