Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2002, AE6777, 98/01914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2002, AE6777, 98/01914

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 augustus 2002
Datum publicatie
22 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6777
Zaaknummer
98/01914

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/01914

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen haar aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is door het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te Q van de rijksbelastingdienst gedagtekend 29 juli 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, nr. 1 opgelegd. Het nadien in de onderhavige zaak optredende hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) heeft een brief van belanghebbende, gedagtekend 9 februari 1998 en op 12 februari 1998 bij hem ingekomen, als bezwaarschrift tegen deze aanslag aangemerkt; bij uitspraak van 7 april 1998 (waarin een later ingekomen geschrift als bezwaarschrift wordt aangeduid; in zijn vertoogschrift houdt de Inspecteur het op de op 12 februari 1998 ingekomen brief) heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.2. Bij de de beschikking van de voorzitter van de Belastingkamer van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 september 1999 heeft de voorzitter de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.

Belanghebbende heeft tegen deze beschikking tijdig verzet gedaan, met het verzoek daarover te worden gehoord.

1.3. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 29 maart 2000 te

's-Hertogenbosch. Het Hof heeft het verzet bij uitspraak van 9 juni 2000 gegrond verklaard.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 23 november 2001 te

's-Hertogenbosch.

Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota 13 bijlagen overgelegd.

1.6. Het Hof heeft in deze zaak op 7 december 2001 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 20 december 2001 aan partijen verzonden.

1.7. Het verzoek om vervanging van belanghebbende met dagtekening 16 januari 2002 is op 18 januari 2002 ter griffie ontvangen. De poststempel van de enveloppe waarin het verzoek is verzonden vermeldt de datum 17 januari 2002. De termijn van vier weken waarbinnen het verzoek om vervanging gedaan kon worden eindigde op 17 januari 2002. Ter zake van het verzoek heeft hij een recht van

€ 68,= voldaan.

2. Vaststaande feiten

Blijkens de stukken van het geding staat tussen partijen het volgende vast:

2.1. Belanghebbendes partner is in september 1996 in dienstbetrekking gaan werken en is daarbij voor de toepassing van de loonbelasting ingedeeld in tariefgroep 1.

2.2 Belanghebbendes partner heeft in 1996 een totaal inkomen genoten van ƒ 16.008,--, zijnde een deel bijstanduitkering en een deel loon uit de hiervoor bedoelde dienstbetrekking.

2.3 Het in de pleitnota van de inspecteur opgenomen overzicht van belanghebbendes inkomsten, loonheffing en tariefgroepindeling voor de loonbelasting in 1996, is correct.

2.4 Belanghebbende beroept zich op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 22 januari 1997 met kenmerk DB 96/3928U. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

'Loonheffing bij bijstandsuitkering Vanaf het jaar 1995 moet de gemeente op grond van artikel 4 van de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 aan het einde van het jaar de loonheffing over uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) herrekenen. Deze herrekening strekt ertoe de inhouding beter af te stemmen op hetgeen volgens de regels van de inkomstenbelasting verschuldigd is. Met deze afstemming wordt bereikt dat de inhouding op de juiste wijze wordt berekend in het geval er uitsluitend bij- stand wordt genoten.

Tariefgroepindeling in inhoudingssfeer Bij samenloop van looninkomsten met een Abw-uitkering is het echter mogelijk dat men - vanwege de hoogte van elk van deze inkomsten - in de inhoudingssfeer bij geen van beide inkomens het belastingvrije bedrag volledig kan benutten. Om dit te voorkomen staat in de Toelichting op de loonbelastingverklaring dat men ervan uit mag gaan dat er bij een Abw- uitkering geen rekening wordt gehouden met het belastingvrije bedrag. In de meeste gevallen zal betrokkene dan zijn werkgever door middel van een loonbelastingverklaring hebben verzocht rekening te houden met het van toepassing zijnde belastingvrije bedrag.

Aanslag inkomstenbelasting In deze samenloopsituatie is het echter ook mogelijk dat er bij de inhouding van loonbelasting rekening is gehouden met een hoger belastingvrij bedrag dan waar men in de inkomstenbelasting recht op heeft. Op grond van artikel 64, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moet dan in beginsel een verplichte aanslag worden opgelegd. In artikel 21, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 is echter geregeld dat er geen verplichte aanslag wordt opgelegd als er uitsluitend looninkomen is genoten naast een uitkering ingevolge de Abw. Op deze manier kan er feitelijk zowel bij de inhouding op de Abw-uitkering als bij de inhouding op de looninkomsten rekening worden gehouden met (een deel van) het belastingvrije bedrag, zonder dat dit leidt tot een door belanghebbenden op aanslag bij te betalen bedrag.

Inhaaleffecten Als er in de inhoudingssfeer feitelijk rekening is gehouden met een te hoog belastingvrij bedrag ontstaat er een verschil tussen de ingehouden loonheffing en de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen; het zogenoemde inhaaleffect. Uit het vorenstaande blijkt dat dit inhaaleffect zich kan voordoen in de situatie dat er sprake is van samenloop van looninkomsten met een Abw-uitkering. Zoals gezegd wordt in dergelijke situaties geen aanslag tot een bij te betalen bedrag opgelegd. Het kan echter tevens tot gevolg hebben dat een aftrekpost niet of slechts tot een gedeeltelijke teruggaaf leidt.'

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of terecht een aanslag aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende aan de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 22 januari 1997, kenmerk DB 96/3928U, V-N 1997/621, punt 11 het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat oplegging van een aanslag achterwege zou blijven.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben daaraan ter zitting nog de volgende argumenten toegevoegd.

Belanghebbende:

- Ik erken dat mijn partner in september 1996 in dienstbetrekking is gaan werken en dat mijn partner daarbij voor de toepassing van de loonbelasting is ingedeeld in tariefgroep 1.

- Ik verklaar dat het in de pleitnota van de Inspecteur opgenomen overzicht van mijn inkomsten, loonheffing en tariefgroepindeling voor de loonbelasting in 1996, correct is.

- Er is sprake van een inhaaleffect. Het bijstandsinkomen wordt effectief tegen het normale tarief belast.

Ambtenaar:

- In dit geval is het probleem dat de partner een maand in de verkeerde tariefgroep was ingedeeld.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag, terwijl de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Ambtshalve en vooraf

4.1. Op grond van een redelijke wetstoepassing is het Hof van oordeel dat artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht van analoge toepassing is op het indienen van een verzoek om vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke. Derhalve acht het Hof belanghebbendes verzoek tijdig ondanks de omstandigheid dat het verzoek op 18 januari, derhalve na het einde van de termijn van vier weken, is binnengekomen bij het Hof.

Omtrent het geschil

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 64, lid 2, onderdeel e, in samenhang met lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996) (hierna: de Wet) dient een aanslag te worden opgelegd, kort gezegd, aan de belastingplichtige die voor de loonbelasting langer dan een maand is ingedeeld in tariefgroep III, doch ingevolge de Wet wordt ingedeeld in tariefgroep I of II.

4.3. Nu belanghebbende, blijkens het in de pleitnota van de Inspecteur opgenomen overzicht, gedurende langer dan een maand voor de loonbelasting was ingedeeld in tariefgroep III, terwijl zij ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet wordt ingedeeld in tariefgroep II, is aan haar terecht een aanslag opgelegd.

4.4. Aan de door belanghebbende genoemde brief van staatssecretaris van Financiën kenmerk DB 96/3928U, kan zij geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen nu deze brief ziet op toepassing van artikel 64, lid 2, onderdeel c, van de Wet, terwijl aan belanghebbende een aanslag is opgelegd op grond van het bepaalde in onderdeel e, van die bepaling.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus vastgesteld op 2 augustus 2002 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 2 augustus 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.