Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-08-2002, AE7680, 00/03471
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-08-2002, AE7680, 00/03471
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2002
- Datum publicatie
- 17 september 2002
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2002:AE7680
- Zaaknummer
- 00/03471
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/03471
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 1990, aanslagnummer A.
1. Ontstaan en loop van het geding
De navorderingsaanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van
fl. 41.939,=, zonder verhoging van de aanvankelijk te weinig geheven belasting.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak heeft vernietigd en de navorderingsaanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen fl. 36.236,=. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 december 2000, nr. 35.731 (hierna: het arrest) het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een schriftelijke conclusie ingediend.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, bij op 25 april 2001 ter griffie van het Hof ontvangen brief op voormeld arrest en de inhoud van die conclusie gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 februari 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en de gedeeltelijk daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting van 21 februari 2002, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende exploiteert aan de B straat 1 te Y tezamen met haar echtgenoot een veehouderijbedrijf in de vorm van een maatschap (hierna: de onderneming). De activiteiten van de onderneming betreffen in hoofdzaak de varkenshouderij.
2.2. Tot het vermogen van de onderneming behoort de woning van belanghebbende en haar echtgenoot, eveneens gelegen aan het bovengenoemde adres te Y (hierna: de woning).
2.3. In 1992 en 1993 hebben belanghebbende en haar echtgenoot voor een bedrag van fl. 583.450,= een recreatieruimte aan de woning gebouwd (hierna te noemen: de recreatieruimte). In de recreatieruimte bevindt zich een zwembad, een grote bar en een whirlpool. Op de bovenverdieping van de recreatieruimte bevinden zich een biljart, een tafelvoetbalspel en oud-hollandse spelen. Voor de bouw van de recreatieruimte is de woning aan de noord-westzijde uitgebreid. De aanbouw is verbonden met de woning door middel van een tussenruimte. Deze tussenruimte is toegankelijk vanuit de woning via een slaapkamer en vanuit de tuin via een buitendeur. De tussenruimte is tevens voorzien van één schuifpui.
De recreatieruimte is voorzien van een tweetal schuifpuien. De schuifpui in de tussenruimte en één schuifpui in de recreatieruimte geven toegang tot een houten vlonder, gelegen aan een waterpartij die de woning gedeeltelijk omringt. De andere schuifpui in de recreatieruimte geeft toegang tot een gedeelte van de aan de woning gelegen tuin. De schuifpuien zijn alleen van binnenuit te openen en af te sluiten. Tot de gedingstukken behoren foto's en een plattegrond van de recreatieruimte.
De recreatieruimte wordt uitsluitend door belanghebbende en haar familie zelf gebruikt.
2.4. De in de stukken bedoelde sauna bevindt zich niet in de recreatieruimte.
2.5. Deze procedure heeft betrekking op de winstvaststelling voor het belastingjaar 1993. De bestreden navorderingsaanslag heeft betrekking op een eerder voor het jaar 1990 afgegeven beschikking tot terugwenteling van verlies.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is na de zitting van 21 februari 2002 uitsluitend nog in geschil het antwoord op de volgende vragen.
1. Kan de recreatieruimte als ondernemingsvermogen worden aangemerkt?
2. Zo ja, tot welk bedrag kunnen de kosten die verband houden met de recreatieruimte ten laste van het bedrijfsresultaat worden gebracht?
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de recreatieruimte onlosmakelijk met de woning is verbonden en op die grond als ondernemingsvermogen aangemerkt moet worden en dat de daarmee samenhangende kosten volledig aftrekbaar zijn.
De Inspecteur daarentegen is van mening (primair) dat de recreatieruimte niet als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt en dat, mocht het Hof anderszins beslissen, de kosten desondanks in het geheel niet (subsidiair), dan wel slechts gedeeltelijk (meer subsidiair) ten laste van het bedrijfsresultaat kunnen worden gebracht.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zijn daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik trek mijn stelling dat een feit dat navordering rechtvaardigt ontbreekt, in.
Ik stel dat de recreatieruimte onlosmakelijk verbonden is met de woning. Dat het pand technisch gezien wellicht te splitsen is doet hier niet aan af. Elke onroerende zaak kan immers technisch gezien gesplitst worden.
De Inspecteur:
In het geval het Hof beslist dat de recreatieruimte niet als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt, zeg ik toe dat dan 1/3 van het in toekomstige jaren voor de recreatieruimte aangegeven huurwaardeforfait in mindering kan worden gebracht.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het standpunt van belanghebbende wordt gevolgd de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat de navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 4.416,= en dat indien het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van (primair) fl. 40.189,=, dan wel (subsidiair) fl. 27.191,= dan wel (meer subsidiair) fl. 25.366,=.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof leidt uit de tot de stukken behorende foto's en plattegrond van de woning en de recreatieruimte, alsmede uit de onder 2.3. vermelde feiten af dat het pand zonder bezwaren in twee afzonderlijke delen gesplitst kan worden. Hiertoe is naar het oordeel van het Hof niet meer nodig dan het afsluiten van de tussenruimte die vanuit de woning toegang geeft tot de recreatieruimte. Het Hof is van oordeel dat er derhalve met betrekking tot het woonhuis en de recreatieruimte in casu sprake is van twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels, die weliswaar aan één eigenaar toebehoren, maar zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing door overdracht van de eigendom als afzonderlijke gebouwen. De recreatieruimte dient op grond hiervan niet te worden aangemerkt als een onderdeel van de woning, en de vraag of er sprake kan zijn van ondernemingsvermogen dient voor de woning en de recreatieruimte afzonderlijk te worden beantwoord.
4.2. Uit de onder 2.3. genoemde feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de recreatieruimte geen enkele functie heeft in de onderneming van belanghebbende en uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van privé-doeleinden. Onder die omstandigheid is het Hof van oordeel dat het belanghebbende in redelijkheid niet vrijstaat de recreatieruimte tot het ondernemingsvermogen te rekenen, maar dat er sprake is van privé-vermogen.
4.3. Uit het onder 4.2. gestelde volgt dat de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Voor dat geval behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen beantwoording. Het beroep van belanghebbende is ongegrond en er dient te worden beslist conform het primaire standpunt van de Inspecteur; voor dat geval is niet in geschil dat het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 1990 dient te worden vastgesteld op fl. 40.189,=.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal € 322,= maal wegingsfactor 2 ofwel € 1.288,=.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 40.189,=, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1288,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 21 augustus 2002 door G.J. van Muijen, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J.W.J. Huige, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx- van Roosmalen, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 21 augustus 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.