Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2002, AE9611, 00/01857

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2002, AE9611, 00/01857

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 oktober 2002
Datum publicatie
1 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE9611
Formele relaties
Zaaknummer
00/01857

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/01857

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X, te Y, tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar van de gemeente Heel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding.

Op 30 april 2000 heeft de ambtenaar aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor het jaar 2000 ten bedrage van fl. 414,60 waarop een bedrag van fl. 75,- in aftrek is gebracht als "Zalmsnip".

Belanghebbende is tijdig in bezwaar gekomen. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de ambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en regelmatig in beroep gekomen bij het Hof. Voor dit beroep heeft belanghebbende een griffierecht gestort van fl. 60,=. De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 27 juni 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de ambtenaar.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Verordening

Ten tijde van het opleggen van de onderwerpelijke aanslag afvalstoffenheffing was in de gemeente Heel van kracht de "Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2000", vastgesteld door de raad op 9 november 1999, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 21 maart 2000 (hierna: de Verordening).

De Verordening is op een juiste wijze gepubliceerd.

3. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet dan wel onvoldoende betwist de volgende feiten vast.

3.1. Artikel 229d van de Gemeentewet is gewijzigd op 11 november 1999 (Stb. 505). Deze wijziging trad in werking op 1 januari 2000. Artikel 229d van de gemeentewet luidt vanaf 1 januari 2000 als volgt:

"1. De raad kan bepalen dat voor diegenen die bij het begin van het kalenderjaar belastingplichtig zijn voor:

a. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, of artikel 221, eerste lid, onderdeel a, steeds voorzover het betreft zaken die geheel of gedeeltelijk tot woning dienen;

b. een recht op grond van artikel 229, eerste lid, ter zake van het gebruik van de riolering voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater;

c. een recht op grond van artikel 229, eerste lid, dan wel een heffing als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer ter zake van het periodiek inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen;

het belastingbedrag ter zake van de belastingen, bedoeld in onderdeel a, of de belastingen, bedoeld in onderdelen b en c, wordt verminderd met ten hoogste ƒ 100.

2. Indien het bedrag na een vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld.".

3.2. Bij raadsbesluit van 21 maart 2000 is de verordening tot eerste wijziging van de "verordening afvalstoffenheffing 2000" vastgesteld. Artikel 7a van de verordening luidt:

"Artikel 7a Lokale lastenvermindering

1. Het bedrag van de belasting, bedoeld in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, wordt verminderd met f 75,--.

2. Indien het bedrag na een vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld.

3. Indien ter zake van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde belasting, het op de voet van artikel 255 van de Gemeentewet kwijt te schelden bedrag lager is dan het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden indien de vermindering, bedoeld in het eerste lid, niet was toegepast, wordt het verschil tussen die bedragen door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar bij een voor administratief beroep bij het college van burgemeester en wethouders vatbare beschikking vastgesteld en uitbetaald aan degene die om kwijtschelding verzoekt.".

3.3. Zowel belanghebbende als de ambtenaar hebben een briefwisseling met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevoerd omtrent de lokale lastenverlichting.

4. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1.1. Tussen partijen is in geschil of de gemeente Heel terecht een vermindering ter grootte van fl. 75,= op de afvalstoffenheffing heeft toegepast in plaats van een vermindering van fl. 100,=.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een vermindering van fl. 100,- dient te worden toegepast op de onderhavige aanslag in het kader van lokale lastenvermindering omdat de gemeente Heel zijns inziens het zogenaamde "Leidse model" onjuist heeft toegepast.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende desgevraagd het volgende toegevoegd:

- Op grond van de aanschrijving van de Minister is de handelswijze van de gemeente niet mogelijk.

4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede van de aanslag. De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Overwegingen omtrent het geschil

5.1.1. Bij de beoordeling van het geschil stelt het Hof voorop dat de tekst van artikel 7a, eerste lid, van de verordening zoals weergegeven in 3.2 hiervoor, blijft binnen de mogelijkheden die artikel 229d van de Gemeentewet, zoals dit artikel luidt vanaf 1 januari 2000, aan gemeenten biedt ter zake van de in dat artikel bedoelde verminderingen.

5.1.2. Voor zover belanghebbende met een beroep op de door hem overgelegde documentatie verdedigt dat hij niettemin recht kan doen gelden op een uitkering van fl. 100,=, verwerpt het Hof die stelling, omdat die documentatie een dergelijke conclusie niet rechtvaardigt.

5.1.3. Voor zover de grieven van belanghebbende zijn gebaseerd op de aanwending door de gemeente van het op grond van art. 7a van de verordening niet uitgekeerde bedrag van fl. 25,= per belastingplichtige gaat het Hof aan die grieven van belanghebbende voorbij omdat zulks vraagt om een behandeling van het desbetreffende besluit van de gemeenteraad en de rechter in belastingzaken daartoe niet bevoegd is.

5.2. Aan een gemeente dient een redelijke termijn te worden gegund om haar verordeningen in overeenstemming te brengen met (wijzigingen in) de Gemeentewet. Met de wijziging van de verordening bij besluit van 21 maart 2000 na de wijziging van de Gemeentewet bij wet van 11 november 1999, Stb. 505, heeft de gemeente Heel die termijn niet overschreden.

Het Hof verwerpt de grief van belanghebbende over de terugwerkende kracht in de wijziging van de verordening, nog daargelaten dat het bij die wijziging niet gaat om een lastenverzwaring van fl. 25,=, zoals belanghebbende meent, maar om een lastenverlichting van fl. 75,=.

5.3. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de ambtenaar.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door J.Th. Simons, plaatsvervangend-lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op 3 oktober 2002 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

Op: 3 oktober 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten

in de proceskosten.