Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2002, AE9612, 00/03077

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2002, AE9612, 00/03077

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 oktober 2002
Datum publicatie
1 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE9612
Zaaknummer
00/03077

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/03077

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 onder nummer A een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van fl. 2.422,-- aan enkelvoudige belasting (hierna: de naheffingsaanslag). In de naheffingsaanslag is geen verhoging begrepen.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van fl. 969,-- enkelvoudige belasting.

1.3. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van het beroep heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 25 september 2002. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, en de Inspecteur.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbendes activiteiten bestaan uit (onder meer) het deelnemen in, financieren van en directie voeren over vennootschappen en ondernemingen. Belanghebbende is op 11 april 1986 opgericht. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, in 1996, was de heer B (hierna: B). De heer B was de enige werknemer.

2.2. Belanghebbende hield alle aandelen in de vennootschap C B.V. te Y, een werkmaatschappij (hierna: de dochtervennootschap). De dochtervennootschap is, net als belanghebbende, op 11 april 1986 opgericht. In 1996 waren bij de dochtervennootschap 12 werknemers in dienst. Tot hen behoorde niet de heer B. De directie over de dochtervennootschap werd gevoerd door belanghebbende, in de persoon van de heer B. Belanghebbende ontving hiervoor een management-fee. Het salaris van de heer B werd hiervan betaald.

2.3. Belanghebbende hield tevens alle aandelen in de vennootschap D B.V., opgericht op 18 november 1993, alsmede alle aandelen in de vennootschap E B.V., opgericht op 14 juni 1996, een adviesmaatschappij onder meer op het gebied van bouw- en constructiewerkzaamheden.

2.4. Daarnaast hield belanghebbende 50% van de aandelen in de vennootschappen F B.V. en G B.V..

2.5. Voor de heer B als werknemer van belanghebbende en de werknemers van de dochtervennootschap stond in 1996 de mogelijkheid open mee te doen aan eenzelfde bedrijfsspaarregeling, door middel van een spaarloonregeling in de zin van artikel 34a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de spaarloonregeling). Ook de heer B nam aan de spaarloonregeling deel. In 1996 spaarde de heer B uit dien hoofde een bedrag van fl. 1.615,--.

2.6. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag, voortvloeiende uit een bij belanghebbende in juli 1997 ingesteld boekenonderzoek, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende fiscaal was uitgesloten van de spaarloonregeling. De naheffing bedroeg oorspronkelijk fl. 2.422,--. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur, nader ervan uitgaande dat het bij voormelde fl. 1.615,-- om een bruto-loonbetaling ging, de naheffing verminderd tot fl. 969,-- aan enkelvoudige belasting.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of deelname aan de spaarloonregeling van belanghebbende door de directeur/enig aandeelhouder van belanghebbende voor het jaar 1996 door de Inspecteur terecht is geweigerd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. In het arrest van 15 december 1999 (nr. 32 263), onder meer gepubliceerd in BNB 2000/211 c*, heeft de Hoge Raad beslist dat de wetgever, zonder in strijd te komen met enige Verdragsregel de enig werknemer/enig aandeelhouder - en de werknemer/enig aandeelhouder en diens echtgenoot - kon uitsluiten van de door de Wet van 1 november 1993, Stb. 573, op het terrein van werknemersspaarregelingen geboden faciliteiten. Tevens heeft de Hoge Raad in dit arrest beslist dat het de wetgever vrijstond om de grens voor bedoelde uitsluiting te leggen bij het hebben van een aanmerkelijk belangpositie.

4.2. Vaststaat dat in het onderhavige jaar alle aandelen van belanghebbende in handen waren van haar directeur, enig werknemer, de heer B. Gelet op het onder 4.1 genoemde arrest heeft de Inspecteur in dit geval de heer B naar het oordeel van het Hof terecht uitgesloten van de spaarloonregeling.

Hieraan doet niet af, dat belanghebbende alle aandelen houdt van een dochtermaatschappij waarin een twaalftal werknemers/niet-aandeelhouders werkzaam zijn. De hierop gebaseerde stelling van belanghebbende dat hiermee het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, wordt door het Hof verworpen, omdat de positie van een werknemer/ niet-aandeelhouder van een werkmaatschappij een wezenlijk andere positie is dan de positie van een directeur/enig aandeelhouder van een moedermaatschappij en er derhalve geen sprake is van gelijke gevallen.

4.3. Belanghebbendes stelling, dat middels kleine wijzigingen een situatie bereikt kan worden waarbij wellicht een gebruikmaken van de spaarloonregeling door de heer B niet onder de wettelijke uitsluitingsbepalingen zou vallen, wordt, nu deze door belanghebbende geschetste situaties zich in het onderhavige jaar niet hebben voorgedaan en de blote mogelijkheid om betreffende wijzigingen door te voeren onvoldoende aanleiding is om van de wettelijke bepalingen af te wijken, door het Hof eveneens verworpen.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur en acht het Hof het beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2002

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 10 oktober 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.