Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2002, AF0946, 00/00106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2002, AF0946, 00/00106

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 september 2002
Datum publicatie
22 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF0946
Zaaknummer
00/00106

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/00106

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de ambtenaar), op het bezwaarschrift betreffende zijn aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

De mondelinge behandeling

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 12 september 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is verschenen en gehoord de ambtenaar. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De gemachtigde heeft het Hof bij brief van 24 juli 2002 bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn, aangezien hij aan zijn standpunt niets heeft toe te voegen.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 september 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 39.959,=,

- gelast dat door de Staat der Nederlanden aan belanghebbende wordt vergoed het door hem ter zake van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,=),

- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De gronden

1. Tussen partijen staat blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast:

1.1. Medio 1996 kreeg belanghebbende van de gemeente Z een perceel bouwgrond te koop aangeboden gelegen aan de A 22 (hierna: het bouwperceel). Op dat moment bewoonde belanghebbende een eigen huis, waarop nog een hypotheek was gevestigd van fl. 96.838,=.

1.2. Op januari 1997 ondertekende belanghebbende een voorlopig koopcontract waarbij het eigen huis werd verkocht voor een bedrag van fl. 198.000,=. Op oktober 1997 werd te dier zake de notariële akte gepasseerd en werd tevens de daarop rustende hypotheek afgelost. Belanghebbende is toen voor enige tijd bij zijn schoonouders gaan wonen.

1.3. Op februari 1997 kocht belanghebbende het bouwperceel. Per gelijke datum is hij een hypothecaire lening aangegaan ten bedrage van fl. 325.000,=. De aankoop van de grond, inclusief kosten, beliep een bedrag van fl. 121.194,= en werd volledig voldaan uit genoemde hypothecaire lening. Het resterende geldbedrag van deze lening werd gestort op een bouwdeposito.

1.4. In de periode van februari 1997 tot februari 1998 is op het perceel bouwgrond in eigen beheer een woonhuis gebouwd. De totale bouwkosten bedroegen inclusief de aankoopkosten van het bouwperceel ongeveer fl. 450.000,=. Op 1 februari 1998 is belanghebbende in het nieuwe huis gaan wonen.

De bouwkosten heeft belanghebbende voldaan uit de bestaande spaartegoeden, de opbrengst bij verkoop van de voormalige eigen woning en het bouwdeposito.

1.5. Nadat in april 1998 de laatste rekeningen met betrekking tot de bouw van de eigen woning waren voldaan, heeft belanghebbende het saldo van het bouwdeposito ter grootte van fl. 80.000,= gestort op een rendementsrekening bij de B-bank.

2. In zijn aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende een aftrekpost wegens betaalde hypotheekrente opgenomen van het volledige in 1998 op de hypothecaire lening betaalde bedrag aan rente van fl. 20.825,=.

3. De ambtenaar beroept zich op de zogenaamde historische methode en stelt zich op het standpunt dat van de door middel van de hypothecaire lening verkregen gelden een bedrag van fl. 80.000,= niet is aangewend voor de bouw van de eigen woning. Bij het vaststellen van de aanslag voor het onderhavige jaar heeft hij daarom een gedeelte van de rente ter grootte van 80/325 x

fl. 20.825,=, ofwel fl. 5.126,= niet in aftrek toegestaan als aftrekbare-kostenrente van de eigen woning.

Vervolgens heeft hij dit bedrag - tezamen met fl. 16,= andere rentelasten - als rente van schulden aangemerkt, aftrekbaar bij de persoonlijke verplichtingen. Ten gevolge van deze nieuwe kwalificatie verloor belanghebbende zijn recht op toepassing van de rentevrijstelling en corrigeerde de ambtenaar het aangegeven belastbare inkomen met fl. 2.000,= .

4. Belanghebbende bestrijdt de correctie van fl. 2.000,=. Hij stelt dat het volledige bedrag van de hypothecaire lening is gebruikt voor de bouw van de eigen woning, zodat de betaalde rente volledig moet worden aangemerkt als aftrekbare-kostenrente. In zijn visie moet het door de ambtenaar op fl. 41.959,= vastgestelde belastbare inkomen nader worden vastgesteld op fl. 39.959,=.

5. Ingevolge het bepaalde in artikel 42b, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (voor zover hier van belang) blijven bij de zogenaamde saldering van artikel 42b, tweede lid, onderdeel d, van die wet, buiten beschouwing de renten van schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning en zijn verzekerd door hypotheek op die woning, waarbij tot de schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning mede worden gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning. Nu belanghebbende, door de Inspecteur niet althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld dat hij in 1997 de schuld tot een bedrag van fl. 325.000,= is aangegaan met als doel de financiering van de bouw van de eigen woning, en, naar tussen partijen niet in geschil is, tot dit bedrag in 1997 en 1998 ook daadwerkelijk dergelijke uitgaven zijn gedaan, is er sprake van een schuld als hiervóór bedoeld waarvan de rente buiten aanmerking blijft bij de saldering in het kader van de rentevrijstelling. Anders dan de ambtenaar voorstaat is daarvoor niet vereist dat in het jaar waarin de uitgaven worden gedaan een onmiddellijke samenhang kan worden waargenomen tussen betalingen van rekeningen enerzijds en een afname van de tegoeden op rekeningen die zijn gevoed met de door de lening verkregen middelen anderzijds. Dat belanghebbende een deel van die middelen overbracht naar het bouwdeposito en deze rekening niet volledig aansprak voor de voldoening van latere facturen ter zake van de bouw van zijn woning staat aan een en ander niet in de weg. Het voert te ver om te eisen dat belanghebbende eerst gebruik maakt van het bouwdeposito, terwijl hij kennelijk op dat moment voor de voldoening van die facturen op andere rekeningen een toereikend saldo heeft. Voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende de door de hypothecaire geldlening verkregen middelen voor andere uitgaven heeft aangewend.

6. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan belanghebbende en moet het belastbaar inkomen moet worden vastgesteld op fl. 39.959,=.

De proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep bij het Hof in redelijkheid heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 punt x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) x 1(minder dan 4 samenhangende zaken) is € 322,=.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 september 2002.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 8 oktober 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 41,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 163,50 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.