Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-10-2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:BV5214 AF0947, 00/00965

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-10-2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:BV5214 AF0947, 00/00965

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 oktober 2002
Datum publicatie
22 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF0947
Zaaknummer
00/00965

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/00965

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Y (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking, gedagtekend 15 februari 1999, waarbij de waarde van de onroerende zaak Astraat 1, te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij eerdergenoemde beschikking heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak op de peildatum 1 januari 1995 vastgesteld op fl. 285.000,=. Belanghebbende heeft tegen die beschikking bezwaar ingesteld.

Bij de bestreden uitspraak heeft de ambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend bij het Hof. Belanghebbende heeft het verschuldigde griffierecht ad ƒ 60,= tijdig betaald. De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 26 september 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede, de ambtenaar en de taxateur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en de belanghebbende en heeft die pleitnota voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 12 augustus 1997 gekocht voor fl. 283.500,=.

2.2. Op 18 augustus 1997 is de bouw van de onroerende zaak aangevangen, waarna de onroerende zaak op 27 maart 1998 is opgeleverd.

2.3. Aanvankelijk is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak bij beschikking van 21 september 1998 door de ambtenaar vastgesteld op fl. 54.000,=. Dit was de waarde van de onbebouwde grond. Deze beschikking luidt als volgt:

'Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), in werking getreden per 1 januari 1995, delen wij u hierbij mede dat de waarde van de hieronder vermelde onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld. De waardepeildatum is 1 januari 1995. Deze WOZ-beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Deze beschikking treedt vanaf de dagtekening in de plaats van een eerder door ons genomen beschikking.'

2.4. Vervolgens is bij beschikking, gedagtekend 15 februari 1999 en verzonden 22 februari 1999, de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 1995 vastgesteld op fl. 285.000,=. Deze beschikking luidt als volgt:

'Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), in werking getreden per 1 januari 1995, delen wij u hierbij mede dat de waarde van de hieronder vermelde onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld. De waardepeildatum is 1 januari 1995. Deze WOZ-beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Deze beschikking treedt vanaf de dagtekening in de plaats van een eerder door ons genomen beschikking.'

Tegen deze beschikking heeft de belanghebbende op 28 februari 1999 bezwaar gemaakt.

2.5. Bij uitspraak op bezwaarschrift, gedagtekend 26 januari 2000, is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op de peildatum 1 januari 1995 door de ambtenaar gehandhaafd op fl. 285.000,=.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag welke WOZ-waarde aan de onroerende zaak dient te worden toegekend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De ambtenaar heeft hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:

Ik zal mij beraden over eventuele vernietiging van de beschikking van 15 februari 1999 op grond van het feit dat op de beschikking had moeten worden vermeld dat de beschikking geldt met ingang van 1 januari 1999 en dat op de beschikking had moeten worden vermeld het tijdstip waarnaar de staat van de onroerende zaak is beoordeeld.

4. Conclusies van partijen.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot fl. 217.355,=. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

5. Overwegingen omtrent het geschil

5.1 In zijn arrest van 24 januari 2001, nr. 35 752, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/96, overweegt de Hoge Raad der Nederlanden onder meer:

'(...) Het systeem van de Wet WOZ maakt, voorzover thans van belang, onderscheid tussen beschikkingen op de voet van artikel 22, lid 1, en beschikkingen op de voet van artikel 25, lid 1. In de eerstbedoelde beschikkingen wordt de waarde van een onroerende zaak vastgesteld naar de maatstaf van artikel 18, dat wil zeggen dat de waarde wordt bepaald naar de waarde op de waardepeildatum en naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. In de beschikkingen op de voet van artikel 25, lid 1, wordt de waarde vastgesteld indien zich een van de in artikel 19, lid 1, bedoelde wijzigingen heeft voorgedaan. Daarbij wordt, indien het gaat om de in artikel 19, lid 1, aanhef en onder b en c, bedoelde gevallen waarin de desbetreffende zaak na de waardepeildatum die behoort bij het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, een verandering in waarde heeft ondergaan, de waarde vastgesteld naar de waarde die de zaak heeft naar de staat waarin die zaak verkeert bij het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin, kort gezegd, de bedoelde waardeverandering zich heeft voorgedaan. Op grond van artikel 25, lid 2, geldt de ingevolge het eerste lid van dat artikel gegeven beschikking eerst met ingang van het laatstbedoelde tijdstip. Bij beide categorieën beschikkingen is de waardepeildatum dezelfde, maar het tijdstip waarnaar de staat van de onroerende zaak bij de waardering moet worden beoordeeld is verschillend. Hiermee is niet verenigbaar dat een op grond van artikel 22, lid 1, gegeven beschikking in de bezwaar- of beroepsprocedure wordt aangemerkt als een beschikking, gegeven op grond van artikel 25, lid 1. Een dergelijke conversie zou voorts onzekerheid kunnen doen ontstaan omtrent het tijdstip met ingang waarvan deze geldt, welk tijdstip mede in het belang van de rechtszekerheid ingevolge artikel 25, lid 3, in de beschikking moet worden vermeld. Verder zou in het ongewisse kunnen blijven, althans voor de betrokkene oncontroleerbaar zijn, of de waardeverandering van een voldoende omvang is om een nieuwe beschikking op de voet van artikel 19, lid 1, in verbinding met artikel 25, lid 1, te rechtvaardigen. (...)'.

5.2. In zijn arrest van 13 december 2000, nr. 35 640, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/57, overweegt de Hoge Raad der Nederlanden onder meer:

'3.6. (...) Indien (...) het tijdvak waarvoor de waarde ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ wordt vastgesteld (...) een wijziging in de zin van artikel 19, lid 1, van die wet voordoet, voorziet artikel 25 erin dat een nieuwe beschikking - hierna ook wijzigingsbeschikking te noemen - in de plaats van de oude treedt. Er is geen goede grond deze bepaling zo uit te leggen dat zij niet kan worden toegepast in gevallen waarin, zoals hier, de wijziging heeft plaatsgevonden vóór de waardevaststelling bij beschikking ingevolge artikel 22. Voor de andersluidende opvatting van belanghebbende bieden de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7) geen steun. Het valt niet in te zien waarom in die gevallen voor de gemeente uitsluitend de weg van de zogenoemde herzieningsbeschikking van artikel 27 zou openstaan. Evenmin behoeft, als de weg van artikel 25 wordt gekozen, dan tevens te zijn voldaan aan de vereisten die artikel 27 stelt voor zo'n herzieningsbeschikking, te weten - kort samengevat - dat de wijziging een `nieuw feit' vormt, dat wil zeggen een feit dat de gemeente niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Daarbij dient bedacht te worden dat de oorspronkelijke, op grond van artikel 22 gegeven, beschikking in een situatie als deze op zichzelf juist is, immers in overeenstemming met de maatstaf van artikel 18 (naar waarde en staat op de peildatum), terwijl artikel 27 is bedoeld voor `herstel van onjuistheden', `te lage waardevaststelling' en `onregelmatigheden' (MvT Wet WOZ, Kamerstukken II

1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 20 en 52).'

5.3. Gelet op het onder 5.2 overwogene was het de ambtenaar naar het oordeel van het Hof toegestaan om een tweede beschikking af te geven. Hierbij was hij, gelet op het onder 5.1 overwogene, echter niet vrij om de datum waarnaar is gewaardeerd niet op de beschikking te vermelden en kon hij op grond van artikel 25, tweede lid van de WOZ j° artikel 19, eerste lid, slotzinsnede van de WOZ als datum met ingang waarvan de beschikking dient te gelden niet de datum van dagtekening van de beschikking nemen. Het Hof kan, gelet op vorengenoemd arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 24 januari 2001, uit het oogpunt van rechtszekerheid deze gebreken aan de beschikking niet corrigeren.

5.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de onderhavige beschikking moet worden vernietigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de ambtenaar op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 15,70 aan reiskosten en 4 uur x € 10,= is € 40,= aan verletkosten.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak en de onderhavige beschikking;

- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 55,70 en wijst de gemeente Y aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden; en

- gelast dat de gemeente Y aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl 60,=).

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 25 oktober 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.