Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF1347, 00/01549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF1347, 00/01549

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 november 2002
Datum publicatie
3 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1347
Zaaknummer
00/01549

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr.00/01549

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.086,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,-- (= € 27,23).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 15 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende woont in het onderhavige jaar geheel zelfstandig in een zogenoemde inleunwoning. De inleunwoning maakt deel uit van het complex "Zorgcentrum A".

2.2. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 4.141,--.

Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur, voor zover hier van belang, de volgende correcties aangebracht:

2.2.1 Eigen bijdrage AWBZ ƒ 14.680,--

2.2.2 Niet op voorschrift van een arts

verstrekte hulp - en farmaceutische

middelen (hierna: de hulpmiddelen) ƒ 100,--

2.2.3 Meer pensioen Centraal Beheer ƒ 311,--

2.2.4 Onderhoud zoon ƒ 1.200,--

Totaal correcties ƒ 16.945,--

2.3. Belanghebbende was in het onderhavige jaar geen eigen bijdrage ingevolge de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (hierna: eigen bijdrage AWBZ) verschuldigd. Ook in de aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren was belanghebbende geen eigen bijdrage AWBZ verschuldigd. In het verleden is de eigen bijdrage AWBZ door de Inspecteur steeds in aftrek toegelaten.

2.4. Belanghebbende's pensioeninkomsten bedroegen in het onderhavige jaar ƒ 4.362. Belanghebbende heeft terzake inkomsten aangegeven ter hoogte van ƒ 4.051,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij het aanbrengen van de onder 2.2.1 en 2.2.2 vermelde correcties acht heeft geslagen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen zijn het er over eens dat indien deze vragen bevestigend moet worden beantwoord, het uit dien hoofde alsnog als buitengewone lasten in aanmerking te nemen bedrag op ƒ 14.780,-- is te stellen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Nu het pensioeninkomen hoger blijkt te zijn, dient de aftrek ziektekostenpremie in principe ook hoger te zijn, maar ik laat mijn grieven met betrekking tot dit punt varen. De giftenaftrek van de zoon is niet in geschil.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 6.306,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De in het beroepschrift verwoorde standpunten van belanghebbende met betrekking tot de correctie eigen bijdrage AWBZ vallen uiteen in twee onderdelen, namelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel en een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.2. Naar het Hof begrijpt steunt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel op de omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren de aangifte heeft gevolgd. Echter, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 13 december 1989, BNB 1990/119 en van 13 oktober 1999, BNB 2000/91, is voor een in rechte te beschermen te vertrouwen dat de Inspecteur de aangifte op een bepaald punt zal volgen meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op dit punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de in het verleden door de inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Dergelijke omstandigheden, die bij de belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat het in aftrek toelaten van de eigen bijdrage AWBZ berustte op een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur, zijn gesteld noch gebleken.

4.3. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel steunt op de stelling dat in twee naar haar mening met haar geval vergelijkbare gevallen door de Inspecteur aftrek van de eigen bijdrage AWBZ is verleend. Een van deze gevallen ressorteert niet onder diens eenheid. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Bij de toepassing van de meerderheidsregel dienen immers slechts in aanmerking te worden genomen de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen die aan het betrokken bestuursorgaan uit hoofde van zijn bevoegdheid bekend zijn. Het door belanghebbende aangevoerde geval, dat ressorteert onder een andere eenheid, dient derhalve buiten beschouwing te blijven bij de toepassing van de meerderheidsregel. Het enkele beroep van belanghebbende op het enige andere overgebleven geval binnen het bevoegdheidsgebied van de Inspecteur, zo dit al met belanghebbendes geval vergelijkbaar is, is onvoldoende om toepassing van de meerderheidsregel te rechtvaardigen.

4.4. Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel inzake de correctie hulpmiddelen kan niet slagen. Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat in een aantal gevallen een aftrek van ƒ 150,-- ter zake van de kosten van hulpmiddelen is verleend, in welke gevallen door ambtenaren van de Belastingdienst hulp werd verleend bij het invullen van de aangifte.

Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de door haar genoemde gevallen met haar geval vergelijkbaar zijn. In het bijzonder maakt belanghebbende niet aannemelijk dat in deze gevallen sprake is van toekenning van een aftrek van ƒ 150,-- per persoon. Immers, artikel 46 lid 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 kent voor de onderhavige kosten een aftrek toe van ƒ 50,-- per persoon. Belanghebbende heeft de stelling van de Inspecteur dat in de door belanghebbende genoemde situaties kennelijk sprake is van een gezinssamenstelling van drie personen niet gemotiveerd betwist.

4.9. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 14 november 2002

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 november 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.