Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2002, AF2221, 99/00618

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2002, AF2221, 99/00618

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 december 2002
Datum publicatie
19 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2221
Zaaknummer
99/00618

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/00618

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 85.283,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.007,--.

Belanghebbende is van deze uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 80,--. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2002 te ´s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen en waarvan exemplaren zijn overgelegd aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur, ter zitting een tweede pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is medisch specialist (uroloog) en als zodanig werkzaam in een tweetal ziekenhuizen. Hij is lid van de maatschap en geniet winst uit onderneming. Belanghebbende fungeert tevens als opleider voor arts-assistenten, die bij de maatschap in loondienst zijn. Deze opleidingstaak noopt tot het veelvuldig bijwonen van nationale en veelal internationale congressen.

2.2. Belanghebbende is gehuwd. Zijn echtgenote is medisch secretaresse. De werkzaamheden die zij in dit kader uitvoert, omvatten: selectie, archivering, opzoeken en het waarborgen van de toegankelijkheid van het archief via een kaartensysteem. Tevens fungeert zij als gastvrouw op refereeravonden. De specifieke werkzaamheden met betrekking tot de congressen omvatten de organisatie van de reis, het verkrijgen van de schriftelijke stukken met betrekking tot de workshops die door belanghebbende niet kunnen worden bijgewoond, het leggen van contacten en het ophalen van brochures voor de selectie van leveranciers en apparaten die door het ziekenhuis worden aangekocht.

2.3. In 1994 hebben belanghebbende en zijn echtgenote samen een congresreis van vijftien dagen gemaakt naar Australië. Bij de onderhavige congresreis naar Australië bestonden de volgende opties:

- congresreis zonder verdere bezoeken in Australië (prijs ƒ 3.995,-- per persoon, eenpersoonstoeslag ƒ 595,--);

- congresreis met aansluitend een week toeristische attracties (prijs ƒ 5.750,-- per persoon, eenpersoonstoeslag ƒ 1.000,--);

- congresreis met aansluitend twee weken toeristische attracties.

Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de tweede genoemde optie. Uit de overgelegde deelnemerslijst blijkt dat nagenoeg alle deelnemers zich lieten vergezellen door een partner. Het congres - in de eerste week van het verblijf in Australië - heeft in totaal vier dagen aaneengeslote geduurd. In de tweede week van het verblijf is een zesdaagse rondreis door Australië gemaakt.

2.4. Belanghebbende heeft, in zijn aangifte over 1994, in verband met de reis een bedrag van ƒ 16.213,56, bestaande uit reiskosten ten bedrage van ƒ 11.500,-- (2 * ƒ 5.750,-- ) en verblijfkosten ten bedrage van ƒ 4.713,56 ten laste van zijn ondernemingsresultaat gebracht (voor toepassing Oort-beperking).

De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling over 1994 slechts een bedrag van ƒ 5.590,-- als zakelijke kosten bij de winstbepaling in aftrek toegelaten. Dit bedrag bestaat uit reiskosten groot ƒ 4.590,-- (reiskosten ƒ 3.995,-- en een toeslag eenpersoonskamer ƒ 575,--), vermeerderd met verblijfkosten welke door hem zijn vastgesteld op ƒ 1.000,--.

2.5. Bij akte van 27 december 1993 dragen belanghebbende en zijn echtgenote de toekomstige huurtermijnen van een tweetal, tot hun privé-vermogen behorende, in A gelegen panden over aan hun drie meerderjarige kinderen.

Ieder kind krijgt een derde onverdeeld deel tot een maximum van ƒ 8.040,-- per jaar. De overeenkomst, ter voldoening van de onderhoudsverplichting van de ouders, is aangegaan voor een periode van maximaal zeven jaren en mede onder de ontbindende, niet terugwerkende voorwaarde dat het betreffende kind als student niet langer staat ingeschreven aan een onderwijsinstelling naar genoegen van belanghebbende.

De huurders maken ook na de genoemde datum de in totaal verschuldigde huurpenningen over op een bankrekening van belanghebbende die deze vervolgens doorbetaalt aan de kinderen.

2.6. Een van de panden is op 15 juli 1994 verkocht aan de toenmalige huurster. Gelet op hetgeen bepaald is in onderdeel 5 van de overeenkomst was belanghebbende op dat moment gehouden om ter vervanging van te derven inkomsten, een naar omvang en bedoeling gelijke overeenkomst te sluiten met de kinderen. In 1994 is hieraan geen uitvoering gegeven. Pas bij akte van 26 april 1996 wordt een nieuwe akte van overdracht gemaakt. In de tussenliggende periode is belanghebbende gewoon doorgegaan met het doen van betalingen aan zijn studerende kinderen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende twee vragen.

a) Wat is de hoogte van de aftrekbare congreskosten?

b) Dienen de zuivere huurinkomsten van de onder 2.5 bedoelde panden, voor het jaar 1994 groot ƒ 17.552,--, tot het inkomen van belanghebbende te worden gerekend?

Belanghebbende is van mening dat de aftrekbare congreskosten bij de winstbepaling op ƒ 16.213,-- dienen te worden berekend.

Tevens is hij van mening dat de huurinkomsten niet tot zijn belastbaar inkomen dienen te worden gerekend.

De Inspecteur wenst slechts een bedrag groot ƒ 5.590,-- als zakelijke kosten bij de winstbepaling in aanmerking te nemen.

Tevens is hij van mening dat de huurinkomsten tot het belastbaar inkomen van belanghebbende dienen te worden gerekend.

De door de Inspecteur berekende hoogte van de huurinkomsten is, als zodanig, niet in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de pleitnota van belanghebbende en de beide pleitnota's van de Inspecteur, van al welke stukken de inhoud hiervan als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

Belanghebbende

- Desgevraagd bevestigt belanghebbende dat hij niet kan aantonen dat zijn echtgenote daadwerkelijk aan het congres heeft deelgenomen. Het enige bewijs voor de deelname van zijn echtgenote is de door de organisatie uitgereikte badge.

- Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard dat de in aftrek gebrachte kosten voor het afscheidsdiner in januari 1994, dus voorafgaande aan het congres, abusievelijk aan dat congés zijn toegerekend. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de in aftrek gebrachte kosten welke in Australië zijn betaald via de creditcard en zijn gemaakt na afloop van het congres eveneens abusievelijk in aftrek zijn gebracht van de fiscale winst.

De Inspecteur

- Met betrekking tot de cessie van huurpenningen merk ik het volgende op. Artikel 3:94 BW, in samenhang met artikel 3:97 BW, vereist ten aanzien van een toekomstig recht bij voorbaat dat mededeling wordt gedaan aan de personen ten aanzien van wie de te leveren rechten kunnen worden uitgeoefend. Dit is in casu niet gebeurd. Er is dan ook geen sprake van levering in civielrechtelijke zin.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 53.647,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ten aanzien van het eerste geschilpunt. Belanghebbende heeft, mede gelet op hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, niet aannemelijk gemaakt dat voor een hoger bedrag dan hetgeen door de Inspecteur in aftrek is toegelaten (ƒ. 5.590,-- voor toepassing Oort-beperking) uitgaven zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming. Bij dat hogere bedrag gaat het om de in 2.4 genoemde reis- en verblijfkosten van de echtgenote van belanghebbende en het privé-aandeel van belanghebbende in de in 2.4 genoemde verblijfkosten voorzover betrekking hebbend op de rondreis na afloop van het congres. Het Hof trekt de conclusie dat deze meerdere, boven de door de Inspecteur in aftrek toegelaten uitgaven samenhangen met de wijze waarop belanghebbende zijn persoonlijk leven heeft ingericht. De uitgaven dragen een particulier karakter en zijn geen kosten van de onderneming.

4.2. Ten aanzien van het tweede geschilpunt. Belanghebbende stelt dat hij de huurders in 1993 mondeling mededeling heeft gedaan van zijn voornemen om de toekomstige huurtermijnen over te dragen aan de kinderen. Het Hof acht deze bewering geloofwaardig, zodat niet, zoals de Inspecteur heeft gesteld, vanwege het achterwegeblijven van zodanige mededeling reeds om die reden aan de akte van cessie werking kan worden ontzegd.

Belanghebbende heeft, in tegenstelling tot hetgeen met de akte van cessie blijkbaar werd beoogd, de huurpenningen op de te zijnen naam gestelde bankrekening ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat slechts een andere persoon of andere personen dan belanghebbende zelf over deze bankrekening kon of konden beschikken. Belanghebbende behield daarmee te allen tijde en zonder beperkingen de beschikking over de op zijn bankrekening overgemaakte huurpenningen. De enkele ontvangst op deze bankrekening bewerkstelligt daarom reeds dat deze inkomsten bij hem zijn genoten in de zin van artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964. Een uit de akte van cessie voortvloeiende voorwaardelijke verplichting tot doorbetaling kan daaraan niet afdoen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak

Aldus vastgesteld op 5 december 2002 door J.W. van der Voort, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 5 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.