Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2002, AF2222, 99/00688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2002, AF2222, 99/00688

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 december 2002
Datum publicatie
19 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2222
Zaaknummer
99/00688

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/00688

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.

1. Ontstaan en loop van het geding

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 105.923,-- negatief. In deze aangifte is een bedrag van ƒ 147.363,-- aan "Onderhoud en andere kosten en lasten" in mindering gebracht op de inkomsten uit overige onroerende zaken, op welk bedrag de Inspecteur bij de aanslagregeling onder andere een correctie heeft aangebracht van ƒ 43.672,-- inzake arbeidslonen en reiskosten. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op ƒ 44.889,-- negatief en het verlies van het jaar 1995 is bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld op ƒ 44.889,--. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op het bezwaar is het inkomen per saldo met ƒ 780,-- verlaagd en nader vastgesteld op ƒ 45.669,-- negatief.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof en heeft daarbij een griffierecht betaald van ƒ 85,-- (€ 38,57).

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de vijfde enkelvoudige Belastingkamer van het Hof van 30 januari 2002 te Maastricht. Naar aanleiding van het verhandelde ter deze zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige Belastingkamer. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de vierde meervoudige Belastingkamer van het Hof van 25 september 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft op de eerste zitting een pleitnota voorgedragen. De Inspecteur heeft op de tweede zitting een pleitnota voorgedragen. De inhoud van beide pleitnota´s moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1956, werkzaam bij de Regiopolitie A, is gehuwd en studeerde in het onderhavige jaar Nederlands recht aan de Katholieke Universiteit Brabant. In 1995 en een gedeelte van 1996 heeft belanghebbende aan de onroerende zaak A straat 1 te Y (hierna: het pand) grootschalig onderhoud verricht of doen verrichten. Het pand is oorspronkelijk bestemd geweest voor de verhuur, maar in 1996 heeft belanghebbende besloten de bovenverdieping van het pand als eigen woning in gebruik te nemen.

Belanghebbende heeft de kosten van het bovenbedoelde onderhoud in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen van 1995 en van 1996. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 heeft belanghebbende aldus een bedrag van ƒ 147.363,-- aan onderhoud en andere kosten en lasten als aftrekbare kosten opgevoerd.

2.2. De Inspecteur is van de ingediende aangifte 1995 afgeweken en heeft bij de aanslagregeling onder andere een bedrag van ƒ 43.672,-- inzake de door belanghebbende opgevoerde arbeidslonen en reiskosten van anonieme werklieden gecorrigeerd. Belanghebbende beschikt met betrekking tot dit bedrag niet over betalingsbewijzen. De correctie heeft de Inspecteur in zijn "Kennisgeving van afwijking op de aangifte" van 20 maart 1998 als volgt gemotiveerd:

"Daar de belastingdienst niet meewerkt aan het instandhouden of accepteren van het zwart-geldcircuit worden de opgevoerde lonen en reiskosten niet geaccepteerd."

2.3. De Inspecteur heeft in elk geval bij de behandeling van het bezwaarschrift met zijn brief van 9 december 1998 belanghebbende in de gelegenheid gesteld de identiteit van de werklieden bekend te maken, inclusief de volledige adressen, alsmede een specificatie te verstrekken van de per man uitbetaalde bedragen.

2.4. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur een gedeelte van de in aftrek gebrachte, maar gecorrigeerde arbeidslonen, groot ƒ 2.400,--, tevens aangemerkt als niet-aftrekbare kosten van verbetering. Tussen partijen is thans niet meer in geschil dat deze correctie ten onrechte is aangebracht, zodat per saldo een bedrag van ƒ 41.272,-- aan arbeidslonen en reiskosten van anonieme werklieden inzake groot onderhoud niet in aftrek is toegelaten.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of de in 2.3 bedoelde arbeidslonen en reiskosten van anonieme werklieden ten bedrage van ƒ 41.272,-- zijn aan te merken als aftrekbare onderhoudskosten bij de inkomsten uit onroerende zaken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog het volgende toegevoegd.

Beide partijen:

Wij zijn van oordeel dat zowel het bezwaarschrift als het beroepschrift is bedoeld en moet worden opgevat als te zijn gericht tegen de beschikking tot vaststelling van het verlies van het jaar 1995.

De Inspecteur:

Ik stel me op het standpunt dat ik met de aan belanghebbende gevraagde inlichtingen ben gebleven binnen de grenzen van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Nu belanghebbende aan die verplichting niet heeft voldaan terwijl hij daaraan gemakkelijk kon voldoen, is zijn bewijslast verzwaard op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de AWR. Hij moet doen blijken dat de aanslag onjuist is.

Ik twijfel niet aan de juistheid van de boekhouding. Ik geloof ook dat de uitgaven hebben gestrekt tot groot onderhoud. Er is een ambtenaar van de inspectie ter plaatste geweest om dat te controleren. Ik zal dus niet zeggen dat belanghebbende liegt of een valse boekhouding heeft vervaardigt. Maar ik wil gewoon de namen van alle personen aan wie hij heeft betaald.

Belanghebbende

Ik ben van mening, dat ik aan de hand van mijn uitgebreide administratie voldoende heb doen blijken, dat de aanslag onjuist is.

Gelet op de omvang van de werkzaamheden, alsmede op het vakmanschap waarmee deze zijn uitgevoerd is duidelijk, staat voldoende vast dat het werk door derden om baat is uitgevoerd. De Inspecteur heeft dat ter plaatste laten bekijken en betwist dat ook niet.

Ik ben nu nog in staat de identiteit van de werklieden te achterhalen, mar ik wil dat niet omdat ik dat nu eenmaal met die mensen heb afgesproken. Daar acht ik me aan gebonden en dus houd ik me daaraan.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Het verlies van het jaar 1995 dient volgens belanghebbende te worden vastgesteld op ƒ 89.341,--.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van zijn uitspraak en vaststelling van het verlies van het jaar 1995 op ƒ 48.069,--.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het Hof sluit aan bij het onder 3.2 genoemde gezamenlijk oordeel van partijen, nu dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

4.2. Niet in geschil is, dat belanghebbende in onderhavig jaar grootschalig onderhoud heeft doen uitvoeren aan het pand. De Inspecteur heeft op 14 november 1996 een taxatie doen uitvoeren van het pand door een taxateur van de Belastingdienst en heeft naar aanleiding daarvan de onderhoudskosten als zodanig aanvaard.

Belanghebbende heeft verklaard, en de Inspecteur heeft dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende weersproken, dat de werkzaamheden tegen betaling zijn verricht.

De werkzaamheden zijn verricht door personen, die niet wensten, dat hun namen bekend werden en aan belanghebbende daarom geen kwitanties hebben verstrekt. Belanghebbende heeft de ter zake uitbetaalde bedragen vastgelegd in zijn bij de processtukken gevoegde uitvoerige boekhouding, waaruit per kostenpost en per dag de uitgaven gevolgd kunnen worden.

De Inspecteur heeft niettemin de in 2.4. en 3.1. bedoelde correctie van de aftrek aangebracht. Hij heeft deze correctie gemotiveerd met de noodzaak om de uitvoerders van het werk te kunnen traceren.

De Inspecteur heeft desgevraagd op de zitting van 25 september 2002 nog eens herhaald dat hij niet twijfelt aan de aard en de omvang van de onderwerpelijke kosten en dat hij de aftrekpost alleen heeft geweigerd omdat hij de namen van de derden wilde hebben.

Het bewijs dat de aanslag onjuist is vastgesteld kan op alle mogelijke manieren worden geleverd (zie onder andere Hoge Raad 13 september 1989, nr. 26.254 (onder meer gepubliceerd in BNB 1989/318)).

4.3. Op grond van de stukken, in het bijzonder de door belanghebbende overgelegde administratie van de onderwerpelijke kosten, de verklaringen ter zitting en al hetgeen overigens in 4.2. is overwogen is het Hof van oordeel dat belanghebbende voldoende heeft doen blijken dat het door de Inspecteur vastgestelde verlies voor het jaar 1995 onjuist is. Hij heeft, naar het oordeel van het Hof tevens voldoende doen blijken dat de gehele in 4.2. bedoelde correctie ten onrechte is aangebracht. Reeds hierom is belanghebbendes beroep gegrond en kan worden beslist als hierna is vermeld.

4.4. Daar voegt het Hof nog het volgende aan toe.

4.4.1. Artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR legt een ieder de verplichting op aan de Inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.

De te dezen door de Inspecteur gevraagde gegevens kunnen, naar het oordeel van het Hof, in het licht van hetgeen in onderdeel 4.2. is overwogen evenwel onmogelijk nog van belang zijn voor de belastingheffing van belanghebbende.

4.4.2. Artikel 53 van de AWR breidt de verplichting uit hoofde van artikel 47 AWR uit voor "administratieplichtigen" als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de AWR. Administratieplichtigen dienen tevens de gegevens en inlichtingen te verschaffen aangaande de belastingheffing van derden. Door de Inspecteur is niet gesteld, noch is overigens komen vast te staan, dat belanghebbende als een administratieplichtige in de zin van artikel 52 van de AWR dient te worden aangemerkt. De Inspecteur mag dan naar het oordeel van het Hof niet met een beroep op artikel 47 van de AWR informatie van een belastingplichtige vragen, terwijl het hem, naar hij heeft toegegeven, uitsluitend te doen is om de belastingheffing ten aanzien van derden. Hij heeft die bevoegdheid niet.

4.4.3. Wanneer de Inspecteur met een verwijzing naar de hem in art 47, lid 1, AWR gegeven bevoegdheid aan belanghebbende informatie van derden vraagt, die hij voor de belastingheffing van belanghebbende niet nodig heeft, en bij weigering de door belanghebbende geclaimde aftrekpost niet toelaat dan gebruikt hij zijn bevoegdheid om een aftrekpost te weigeren, voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid gegeven is. Dat is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur (zie artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht en Hof ´s-Gravenhage 3 juli 1989, nr. 1787/87 (onder meer gepubliceerd in BNB 1990/160))).

4.4.4. Ook het systeem van de wet verdraagt de door de Inspecteur gekozen opstelling niet. De bepalingen van de artikelen 52 en 53 van de AWR zouden immers zinloos zijn wanneer de Inspecteur met zijn weigering de aftrekpost toe te laten reeds ex artikel 47 AWR van belanghebbende informatie ten behoeve van de belastingheffing van derden zou kunnen vergaren.

4.4.5. De wetgever kan voor de onderhavige aftrekbare kosten eenvoudig hogere eisen stellen, zoals onder andere is geschied door aanvulling van artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 met ingang van het jaar 1997.

Ook daarom kan het Hof de Inspecteur niet volgen in zijn stelling, dat het bewijs, dat de hier in geschil zijnde uitgaven zijn gedaan, uitsluitend geleverd kan worden middels rekeningen, nota´s en betalingsbewijzen, waaruit de identiteit van de werklieden blijkt.

De wetgever hanteert die eis niet. Het ligt niet op de weg van de rechter hogere eisen te stellen dan de wetgever kennelijk nodig heeft geacht. Ook de Hoge Raad heeft aangegeven dat het bewijs dat de aanslag onjuist is op alle manieren mag worden geleverd.

4.5. De stellingen van de Inspecteur dienen, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van het Hof als zijnde onjuist te worden verworpen. Het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 26,30 inzake reiskosten.

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vernietigt de beschikking vaststelling van het verlies van het jaar 1995 en stelt het bedrag van het verlies voor het jaar 1995 vast op ƒ 89.341,--, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,57 (ƒ 85,--), veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 26,30 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 5 december 2002 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 5 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.