Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2002, AF2223, 99/02043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2002, AF2223, 99/02043

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 december 2002
Datum publicatie
19 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2223
Zaaknummer
99/02043

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/02043

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag, opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 54.879,=, is na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 85,=.

De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende, geboren in 1964 en gehuwd, was als administrateur fulltime werkzaam bij A B.V. te B. Belanghebbends echtgenote is als kapster zelfstandig werkzaam.

2.2. In zijn aangifte vermeldt belanghebbende onder de rubriek "Overige inkomsten een bedrag "van fl. 1.463,=. Dit wordt door hem in een bijlage bij zijn aangifte als volgt gespecificeerd.

C te Y fl. 1.800,=

Sporthal D fl. 600,=

E fl. 1.200,=

fl. 3.600,=

transporteren fl. 3.600,=

transport fl. 3.600,=

Kosten:

- schrijfbenodigdheden, computerpapier,

cartridges fl. 495,=

- porti telefoonkosten, faxkosten,

modumkosten, autokosten, (incl.

vergaderingen) fl. 275,=

- vergaderkosten 16*7.50 fl. 120,=

- afschrijving computer + printer fl. 1.200,=

- kopieerkosten fl. 47,= fl. 2.137,=

netto-winst fl. 1.463,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

3.1. Kan belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel de op de niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden betrekking hebbende kosten ten bedrage van fl. 2.137,= naast het arbeidskostenforfait op zijn inkomen in aftrek brengen? Naar het Hof belanghebbende verstaat, is het in geschil zijnde antwoord op deze vraag terug te voeren tot de in geschil zijnde antwoorden op de navolgende vragen.

3.1.1. Brengt het gelijkheidsbeginsel met zich, nu werknemers met werkelijk gemaakte aftrekbare kosten, die in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is, ter hoogte van (maximaal) het forfait, niet meer kosten in aftrek kunnen brengen dan werknemers zonder (of met minder) aftrekbare kosten, dat iedere werknemer met desbetreffende aantoonbaar gemaakte, op zijn arbeid betrekking hebbende, kosten naast het arbeidskostenforfait die kosten op zijn inkomen in aftrek kan brengen?

3.1.2. Heeft op grond van het gelijkheidsbeginsel diegene die kosten heeft in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de arbeidskosten) die hoger zijn dan het bedrag gelijk aan het bedrag van het arbeidskostenforfait minus het bedrag betreffende de stimulering van de arbeidsmarkt van fl. 1.050,= het recht op zijn inkomen een bedrag aan kosten in aftrek te brengen gelijk aan de som van de door hem gemaakte arbeidskosten en het bedrag van fl. 1.050,=?

3.1.3. Brengt het gelijkheidsbeginsel met zich dat diegene, die naast arbeidskosten drukkende op inkomsten uit dienstbetrekking, arbeidskosten heeft drukkende op inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, het recht heeft een bedrag op zijn inkomen in aftrek te brengen gelijk aan het bedrag van het arbeidskostenforfait vermeerderd met het bedrag van laatstbedoelde kosten?

3.1.4. Heeft belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel, nu, naast het bepaalde in artikel 37 van de Wet, artikel 36, lid 2, aanhef en letter h, van de Wet, voor zover te dezen van belang, een post kosten van een computer noemt, welke computerkosten in aanmerking wordt genomen met de op grond van die wetsbepaling daarvoor geldende normering, het recht om op zijn inkomen in aftrek te brengen het bedrag van het arbeidskostenforfait vermeerderd met het, met inachtneming van vorenbedoelde normering, bedrag aan computerkosten?

Belanghebbende beantwoordt alle hiervóór vermelde vragen bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor zover niet reeds onder de vaststaande feiten vermeld, hebben partijen ter zitting, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd.

3.2.1. Belanghebbende

Belanghebbende kan meer werkzaamheden buiten zijn dienstbetrekking verrichten, maar nu niet duidelijk is of hij de daarop drukkende kosten als hierboven vermeld op zijn inkomen in aftrek kan brengen, ziet hij in afwachting van het resultaat van de onderhavige procedure, daar voorlopig vanaf, omdat in het geval dat hij die kosten niet in aftrek kan brengen de opbrengsten uit die niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden niet in verhouding staan tot de daarvoor door hem te leveren inspanning, indien hij daarover ook nog inkomstenbelasting moet betalen.

Belanghebbende heeft een andere baan bij een ander bedrijf aanvaard die hem meer in beslag neemt. Dit betekent niet dat hij niet meer werkzaamheden buiten dienstbetrekking zou kunnen verrichten dan de omvang van die werkzaamheden in het onderhavige jaar.

Belanghebbende laat zijn standpunt dat hij een onderneming drijft varen en doet, als hierboven vermeld, een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

3.2.2.de Inspecteur

Desgevraagd heeft de Inspecteur verklaard akkoord te gaan met de wijziging in belanghebbendes standpunt in vorenvermelde zin, zonder dat hij in de gelegenheid gesteld wenst te worden zich daarover schriftelijk uit te laten.

Tevens wijst de Inspecteur op de aard van het arbeidskostenforfait, waardoor volgens hem niet aan het standpunt van belanghebbende tegemoet kan worden gekomen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag, overeenkomstig zijn antwoorden op de in geschil zijnde vragen, tot een belastbaar inkomen van primair het bedrag van zijn aangifte van fl. 52.742,=, subsidiair een bedrag van fl. 54.879,= minus (fl. 2.137,= + fl. 1.050,= - fl. 2.598,= is) fl. 589,= of fl. 54.290,= en meer subsidiair een bedrag van fl. 54.879,= minus (fl. 1.200 - fl. 800,= is) fl. 400,= of fl. 54.479,=. De Inspecteur daarentegen concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Ad 3.1.1 en 3.1.2

4.1. Het Hof beantwoordt de hierop betrekking hebbende vragen ontkennend en verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33 320, BNB 1999/271*.

Ad 3.1.3.

4.2. Het Hof ziet met betrekking tot de arbeidskosten geen aanleiding een onderscheid te maken tussen kosten drukkende op inkomsten uit dienstbetrekking en kosten drukkende op inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en wel op grond van de motivering welke voor het arbeidskostenforfait bij de parlementaire behandeling daarvan is gegeven, als vermeld in overweging 3.4 van het hiervóór vermeld arrest van de Hoge Raad.

Ad 3.1.4

4.3. In aanmerking nemende dat de kosten vermeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet en in artikel 37 van de Wet alle kosten zijn in de zin van artikel 35 van de Wet, is het Hof van oordeel dat bij het bepalen van de hoogte van die kosten in het kader van genoemd artikel 37, met uitzondering van de daarin vermelde reiskosten als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel a van de Wet, de overige kosten van artikel 36, tweede lid, van de Wet als op inkomsten uit arbeid drukkende kosten in aanmerking moeten worden genomen met inachtneming van de in die bepaling aangegeven normering. Voor een extra aftrek buiten het forfait van artikel 37 is met betrekking tot de kosten van computers geen plaats, nu artikel 37 uitsluitend een uitzondering maakt voor de reiskosten bedoeld in genoemd artikel 36, tweede lid, onderdeel a.

Ook de op dit punt in geschil zijnde vraag dient te worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin.

5. Griffierecht en proceskosten

Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belanghebbende het door hem gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

6. De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 3 december 2002 door J.Swinkels, lid van voormelde Kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.

Aangetekend aan partijen verzonden op: 3 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.