Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF2635, 01/04239

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF2635, 01/04239

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 november 2002
Datum publicatie
3 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2635
Zaaknummer
01/04239

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/04239

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de Concernstaf van de gemeente Y (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de beschikking waardevaststelling in het kader van de wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak Astraat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) per peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

De waarde van de onroerende zaak is per peildatum 1 januari 1995 vastgesteld op ƒ 360.000.

Na bezwaar heeft de ambtenaar de vastgestelde waarde verminderd tot ƒ 338.000.

Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak heeft bevestigd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 december 2001, nr. 36.314 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest.

De ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend.

Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 september 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord A, belanghebbendes echtgenoot als haar gemachtigde, alsmede B en C, taxateur, namens de ambtenaar.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar onderdeel 3 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.

Voorts stelt het Hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Op belanghebbende rust op de waardepeildatum geen wettelijke verplichting de asbesthoudende materialen uit de woning te verwijderen, een bouwkundige noodzaak is er evenmin.

2.2. Eenmaal verwijderd riet is niet geschikt voor hergebruik.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil welke waardedruk op de peildatum uitging van de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in de woning. Belanghebbende bepleit een waardedruk van ƒ 80.000 uitgaande van een bedrag aan verwijderingskosten van eveneens ƒ 80.000. De ambtenaar bepleit een waardedruk van ƒ 14.461,21 uitgaande van een bedrag van ƒ 37.488,38 aan te maken verwijderingskosten.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Belanghebbende heeft ter zitting, voorzover te dezen van belang, nog verklaard dat zij regelmatig onderhoud pleegt aan het rieten dak en dat dit ten goede komt aan de levensduur van dat dak. Tevens stelt belanghebbende dat gezien de slordige wijze waarop de eternietplaten zijn bevestigd deze zijn beschadigd en daardoor losse vezels vrij komen en belanghebbende daarom zo snel als financieel mogelijk die platen zal laten verwijderen. Ten slotte stelt belanghebbende nog dat in haar opstelling van de verwijderingskosten per saldo geen rekening is gehouden met de stelposten.

De ambtenaar heeft ter zitting, voorzover te dezen van belang, nog verklaard dat verwijderd riet inderdaad niet geschikt is voor hergebruik, dat bij de berekening van de waardedruk is uitgegaan van een periode van 20 jaar en een voor inflatie gecorrigeerd rente van 5% en dat gezien het onderhoud dat belanghebbende pleegt aan het rieten dak, van die gegevens uitgegaan moet worden. Tevens stelt de ambtenaar dat belanghebbende in zijn opstelling voor de verwijderingskosten wel erg hoge stelposten in aanmerking neemt.

Partijen hebben daaraan ter zitting verder geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, naar het Hof verstaat, tot ƒ 272.461,21.

De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Belanghebbende voert ter ondersteuning van haar standpunt drie aan haar uitgebrachte schriftelijke offertes aan, van een rietdekkersbedrijf, asbestsaneringsbedrijf en een bouwservicebedrijf, alsmede een telefonische mededeling van een schildersbedrijf, waarbij in totaal ongeveer ƒ 80.000 wordt gerekend voor de verwijdering van de asbesthoudende materialen in de woning. Nu deze offertes onvoldoende door de ambtenaar worden bestreden en het Hof de in die offertes genoemde bedragen en werkzaamheden ook overigens niet onredelijk voorkomen, acht het Hof aannemelijk dat aan verwijderingskosten voor de asbesthoudende materialen in de woning een bedrag van ƒ 80.000 in aanmerking moet worden genomen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de ambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk maakt dat een aantal werkzaamheden, zoals het verwijderen van het riet, niet noodzakelijk zijn dan wel minder zouden kosten.

4.2. Op de waardepeildatum rust op belanghebbende geen juridische plicht tot verwijdering van de asbesthoudende materialen; evenmin is een andere noodzaak aannemelijk op grond waarvan direct tot verwijdering van die asbesthoudende materialen moet worden overgegaan. In dat geval dient de waardedrukkende invloed gesteld te worden op het bedrag dat op de peildatum door de veronderstelde koper zou worden gereserveerd voor de toekomstige verwijdering van de asbesthoudende materialen in de woning. Het Hof stelt de invloed op de waarde met inachtneming van een periode van 20 jaar en een voor inflatie gecorrigeerde rente van 5%, vast op, afgerond, ƒ 30.000. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden aannemelijk maakt op grond waarvan een kortere periode in acht moet worden genomen, en dat die periode het Hof ook overigens niet onredelijk voorkomt. Belanghebbende stelt weliswaar het voornemen te hebben de verwijdering zo snel mogelijk uit te voeren aangezien de aanwezigheid van de asbesthoudende materialen in de woning als uiterst bezwarend wordt ervaren, maar met een dergelijke omstandigheid die de persoon van belanghebbende zelf raakt en niet de onroerende zaak als zodanig, kan naar het oordeel van het Hof geen rekening worden gehouden.

4.3. Op grond van het vorenstaande bedraagt de waardedruk ƒ 30.000. Nu bij de bestreden uitspraak reeds rekening is gehouden met een waardedruk van ƒ 14.461,21 vermindert het Hof de vastgestelde waarde tot, afgerond, ƒ 322.460.

4.4. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd heeft geen betrekking op wat blijkens het arrest van de Hoge Raad nog moest worden onderzocht, en kan derhalve niet tot een ander oordeel leiden.

4.5. Op grond van al het vorenstaande dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, belanghebbendes reiskosten van haar woonplaats naar de Hoven te Arnhem en 's-Hertogenbosch, vast op € 47,40.

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de bij de beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot ƒ 322.460, veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 47,40 en wijst de gemeente Y aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 14 november 2002 door A. Bijlsma, voorzitter, N. van Beelen en H.E. Koning, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 14 november 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.