Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF2636, 97/21592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2002, AF2636, 97/21592

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 november 2002
Datum publicatie
3 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2636
Zaaknummer
97/21592

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/21592

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de echtelieden X en X-U te Y (Duitsland) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op hun bezwaarschrift betreffende de hen opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De vorenvermelde naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 38.311,= aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging.

Na tijdig door belanghebbenden daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze naheffingsaanslag bij uitspraak van 15 oktober 1997 gehandhaafd.

Tegen die uitspraak zijn belanghebbenden tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbenden een recht geheven van fl. 80,= (€ 36,30).

De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

Na daartoe door de Voorzitter verleende toestemming hebben belanghebbenden een conclusie van repliek ingezonden. De Inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.

1.2. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 3 november 1999 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, de Inspecteur. Belanghebbenden hebben te dezer zitting een pleitnota, alsmede een aanvulling op die pleitnota, voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota, met evenbedoelde aanvulling, tot de stukken van het geding.

1.3. Naar aanleiding van het tijdens de eerste mondelinge behandeling door het Hof tot belanghebbenden gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, aanhef en sub 2(, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden.

1.4. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 4 december 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, de Inspecteur.

Bij de aanvang van deze mondelinge behandeling heeft de Voorzitter partijen gewezen op de omstandigheid dat de samenstelling van de Kamer in die zin een andere is dan die tijdens de eerste mondelinge behandeling van de zaak dat de raadsheer mr. drs. P. Fortuin de plaats heeft ingenomen van de raadsheer mr. G.J. van Muijen en heeft hij in verband daarmede aangeboden mondeling een resumé te geven van het verhandelde tijdens die eerste mondelinge behandeling, doch partijen hebben uitdrukkelijk verklaard dat een dergelijk resumé achterwege kan blijven.

Belanghebbenden hebben ook tijdens deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota eveneens tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en de verklaringen van partijen ter beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. Blijkens notariële akte van november 1993 hebben belanghebbenden -voor zover te dezen van belang- een perceel bouwgrond, gelegen in het Bungalowpark "Q" te R, verkregen. Zij hebben daarop een recreatiebungalow (hierna: de bungalow) doen bouwen. De bungalow is in februari 1994 opgeleverd.

2.2. Belanghebbenden waren van het begin af aan voornemens de bungalow in het kader van het vakantiebestedingsbedrijf te verhuren. In verband daarmede hebben zij met Bungalowpark "Q" een "Vereinbarung betreffend Vermietungsvermittlung" (hierna: de bemiddelingsovereenkomst) gesloten. Daarin is vastgelegd dat belanghebbenden de bungalow -na gereedkoming daarvan - door Bungalowpark "Q" laten verhuren en dat de bungalow door hen minimaal 145 dagen voor verhuur ter beschikking wordt gesteld.

2.3. Bij een op 28 augustus 1993 gedateerd en door belanghebbenden ondertekend aanvraagformulier hebben belanghebbenden zich ter zake van de verhuur van de bungalow als ondernemer voor de omzetbelasting bij de Inspecteur aangemeld. Blijkens dit aanvraagformulier schatten zij de met de verhuur van de bungalow te behalen belaste omzet op fl. 15.000,= per jaar. Bij dit aanvraagformulier hebben belanghebbenden een kopie van de bemiddelingsovereenkomst overgelegd, alsmede een door hen op 13 augustus 1993 ondertekende verklaring, inhoudende -voor zover te dezen van belang- dat zij de bungalow voor de verhuur hebben aangekocht en dat zij deze meer dan 140 dagen per jaar daarvoor beschikbaar stellen.

2.4. In verband met hun aanmelding als ondernemer heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een exemplaar doen toekomen van de door hem opgestelde circulaire "Buitenlandse verhuurders van Nederlandse vakantiewoningen" (hierna: de circulaire). In de circulaire is vermeld dat alvorens aan een buitenlandse verhuurder een stamnummer kan worden toegekend, onder meer eerst dient te worden vastgesteld dat er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie door de verhuurder. In het onderdeel "Opnameprocedure", onder ad 3, van de circulaire is daaromtrent het volgende vermeld:

"Van bedrijfsmatige exploitatie is in ieder geval sprake als de woning uitsluitend aan derden wordt verhuurd.

Als de woning ook voor eigen gebruik wordt aangewend, kan van bedrijfsmatige exploitatie worden gesproken als de woning tenminste 140 dagen per jaar wordt verhuurd. Geschiedt de verhuur rechtstreeks aan de gebruiker, dan dient door de verhuurder copieverhuurnota's overgelegd te worden of ingeval er nog geen verhuur heeft plaatsgevonden een door verhuurder ondertekende verklaring, waarin hij verklaart gedurende hoeveel dagen per jaar de woning voor verhuur en voor privé-doeleinden aangewend zal worden. Vindt daarentegen de verhuur plaats door tussenkomst van een derde zoals bijvoorbeeld een reisbureau of een vereniging van eigenaren, dan dient een copie van het bemiddelingscontract overgelegd te worden, waaruit blijkt, gedurende welke perioden per jaar de woning voor verhuur en voor privé beschikbaar is.".

2.5. In het onderdeel "Correctie van de voorbelasting" van de circulaire is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:

"In geval er sprake is of zal zijn van privé-gebruik dient de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting te worden gecorrigeerd.

Daarbij heeft de verhuurder de keuze tussen:

a.) Correctie met jaarlijkse herziening

b.) Correctie ingevolge een praktische regeling.".

Voor wat betreft de toepassing van de hier bedoelde praktische regeling vermeldt de circulaire:

"Voor ingebruikneming van de vakantiewoning dient de verhuurder schriftelijk kenbaar te maken dat hij voor de hierna volgende praktische regeling heeft gekozen.

De regeling houdt het volgende in.

Het aantal weken verhuur wordt jaarlijks gesteld op 23 en het aantal weken privé-gebruik op 2.

De aftrek bedraagt dan telkens: 23/25 deel van de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting.

Ook hier geldt dat na afloop van elk kalenderjaar door de verhuurder een overzicht omtrent het gebruik van de woning dient te worden verstrekt.".

Tenslotte is in de circulaire nog opgenomen:

"Indien op enig tijdstip blijkt dat niet langer sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van een vakantiewoning binnen het kader van het vakantiebestedingsbedrijf, zal ongeacht of men al dan niet voor de praktische regeling heeft gekozen de totaal in aftrek gebrachte omzetbelasting onmiddellijk worden herzien.".

2.6. Op 27 januari 1994 hebben belanghebbenden jegens de Inspecteur op een daartoe door deze verstrekt formulier verklaard in aanmerking te willen komen voor correctie ingevolge de praktische regeling. Aan de voet van het desbetreffende formulier is voorgedrukt: "Op een door u gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen.". Bij schrijven van 8 februari 1994 heeft de Inspecteur belanghebbenden vervolgens medegedeeld dat hij hen met ingang van die datum als buitenlandse ondernemer heeft geregistreerd en dat hun aangifteplicht aanvangt met ingang van het jaar 1993.

2.7. Bij hun aangifte over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993 hebben belanghebbenden een bedrag van fl. 38.311,= aan omzetbelasting ter zake van de aankoop c.q. bouw van de bungalow teruggevraagd. Dit bedrag vormt 48/52e van het totale bedrag van de hen in dat tijdvak te dier zake in rekening gebrachte omzetbelasting. Bij beschikking van 10 juni 1994 heeft de Inspecteur hen teruggaaf van dit bedrag verleend.

2.8. Vanaf het jaar 1994 hebben belanghebbenden de bungalow verhuurd. Deze verhuur heeft deels via Bungalowpark "Q" plaatsgevonden. Daarnaast hebben belanghebbenden de bungalow ook rechtstreeks verhuurd. De mate van verhuur bleef echter telkenjare beneden de 140 dagen per jaar. Zo is de bungalow in 1994 circa 5 weken verhuurd geweest en in 1995 gedurende 4 weken.

2.9. Zowel op pagina 2, onderaan, van bijlage J bij de motivering van het beroepschrift van 18 februari 1998, als op pagina 2, bovenaan, en 3, onder het midden, van de conclusie van repliek hebben belanghebbenden gesteld dat de bungalow nimmer voor privé-doeleinden wordt gebezigd. Ook tijdens de eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft hun gemachtigde dit standpunt ingenomen. Eerst in hun van de onder 1.3 bedoelde briefwisseling deel uitmakende brief aan het Hof van 8 december 1999, met bijlagen, hebben belanghebbenden erkend de bungalow in de jaren 1994 en 1995 gedurende in totaal 75, onderscheidenlijk 71, dagen voor privé-doeleinden te hebben gebezigd.

2.10. Met het oog op de bescheiden omvang van de verhuur gedurende de jaren 1994 en 1995 heeft de Inspecteur, zich op het standpunt stellende dat van ondernemerschap van belanghebbenden geen sprake is, het met betrekking tot het jaar 1993 aan belanghebbenden gerestitueerde bedrag van fl. 38.311,= bij de onderhavige naheffingsaanslag nageheven.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na de uitdrukkelijke verklaring van de Inspecteur tijdens de tweede mondelinge behandeling dat hij, in afwijking van de van hem afkomstige stukken, niet langer wenst te betwisten dat belanghebbenden met betrekking tot de bungalow van meet af aan als ondernemer zijn aan te merken en na het tijdens de eerste mondelinge behandeling door de Inspecteur alsnog innemen van het standpunt dat belanghebbenden geen recht hebben op toepassing van de in de circulaire weergegeven praktische regeling (hierna: de praktische regeling), betreft het geschil uitsluitend nog de vraag of belanghebbenden bij het terugvragen van de aan de bungalow toerekenbare voorbelasting terecht de praktische regeling hebben toegepast.

Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend. Zij beroepen zich daarbij op bij hen door de circulaire gewekt, in rechte te beschermen vertrouwen. De Inspecteur, daarentegen, beantwoordt vorenvermelde vraag ontkennend. Hij is van mening dat de circulaire bij belanghebbenden geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, nu de bungalow niet ten minste 140 dagen per jaar wordt verhuurd.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder voor wat belanghebbenden betreft de door hen op elk van beide zittingen voorgedragen en overgelegde pleitnota's, met inbegrip van de aanvulling op de door hen ter eerste zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Tijdens de beide mondelinge behandelingen hebben zij hieraan nog het volgende, voor zover niet reeds vermeld onder 3.1 en zakelijk weergegeven, toegevoegd:

3.3.1. Belanghebbenden

Tijdens de eerste mondelinge behandeling

Beroep wordt gedaan op het vertrouwen, gewekt door de circulaire waarin aan verhuurders van vakantiewoningen de keuze wordt geboden om bij wijze van forfaitaire regeling 2/25e van de voorbelasting als aan privé gebruik van de woning toe te rekenen niet in aftrek te brengen.

Anders dan in het bezwaarschrift wordt geen beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel gedaan.

Nu de Inspecteur belanghebbenden met terugwerkende kracht het ondernemerschap ontzegt, is er, gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake INZO, Ghent Coal Terminal en Breitsohl, sprake van schending door de Inspecteur van het gemeenschapsrecht. Belanghebbenden hebben dan, gelet op het arrest van dat Hof inzake Brasserie du pêcheur, recht op integrale vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten. Deze kosten worden bij wege van schatting gesteld op fl. 20.000,=.

Tijdens de tweede mondelinge behandeling

-

3.3.2. De Inspecteur

Tijdens de eerste mondelinge behandeling

Er kan van uit worden gegaan dat de bemiddelingsovereenkomst er van het begin af aan was.

Het privé-gebruik van de bungalow door belanghebbenden, inclusief gratis gebruik door familie en vrienden van belanghebbenden, is voor 1994 en volgende jaren op 100 dagen per jaar te stellen.

Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

Tijdens de tweede mondelinge behandeling

Van fraude of misbruik als bedoeld in de r.o. 38, 39 en 41 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake Breitsohl is in casu geen sprake.

Door de jaren heen hebben belanghebbenden de bungalow voor 2/3e van de tijd privé gebruikt. Het doet het meest recht aan het karakter van de BTW om de aftrekbare belasting te bepalen naar rato van het werkelijke gebruik van de zaak.

Belanghebbenden kunnen geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan de circulaire waarin een praktische regeling wordt toegestaan, nu de circulaire aanknoopt bij "bedrijfsmatige exploitatie", waarvan op grond van de circulaire eerst sprake is bij verhuur gedurende minimaal 140 dagen per jaar. Belanghebbenden hebben na de oplevering de bungalow nog nooit voor 140 of meer dagen per jaar verhuurd. Betwist wordt dat belanghebbenden de intentie hadden om de bungalow voor 140 of meer dagen per jaar te verhuren.

De praktische regeling waarin een correctie van 2/25e voor privé-gebruik is voorzien, is vervangen door een praktische regeling waarin een correctie van 4/52e voor privé-gebruik is voorzien. Abusievelijk is bij belanghebbenden, die gebruik maken van de regeling waarbij 2/25e van de voorbelasting wordt gecorrigeerd, 4/52e gecorrigeerd. Aan deze vergissing worden in deze procedure geen consequenties verbonden.

3.4. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert, naar het Hof na wijziging van diens standpunten in de loop van het geding verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van 2/3 x 52/48 x fl. 38.311,= is, afgerond, fl. 27.669,= aan enkelvoudige belasting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Na de tweede mondelinge behandeling zijn beide partijen van oordeel, en is derhalve niet langer in geschil, dat belanghebbenden gedurende het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft, met betrekking tot de bungalow ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn. Het Hof zal zich bij dit gemeenschappelijk oordeel van partijen, dat mede van feitelijke aard is en waarvan niet is gebleken dat daaraan een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt, aansluiten.

4.2. Mede gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, betreft het geschil na de tweede mondelinge behandeling nog uitsluitend de vraag of belanghebbenden recht hebben op toepassing van de praktische regeling.

4.3. Naar het oordeel van het Hof vormt de circulaire, in combinatie met de onder 2.6, eerste volzin, vermelde verklaring van belanghebbenden dat zij in aanmerking willen komen voor correctie ingevolge de praktische regeling, zo al niet een vaststellingsovereenkomst, dan toch ten minste een toezegging van de Inspecteur aan belanghebbenden met betrekking tot de hoogte van de correctie van de voorbelasting wegens privé-gebruik van de bungalow. Mits voldaan is aan de in de circulaire gestelde voorwaarden voor toepassing van de praktische regeling, mogen belanghebbenden naar het oordeel van het Hof de Inspecteur houden aan toepassing van deze regeling. Niet kan worden gezegd dat deze regeling zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbenden op nakoming van deze regeling in redelijkheid niet mogen rekenen.

4.4. De Inspecteur beantwoordt de onder 4.2 vermelde vraag ontkennend uit overweging dat de bungalow door belanghebbenden niet ten minste 140 dagen per jaar wordt verhuurd, zoals, volgens hem, door de circulaire voor toepassing van de praktische regeling wordt vereist.

4.5. Naar het oordeel van het Hof berust evenvermelde opvatting van de Inspecteur op een onjuiste lezing van de circulaire. Het in de circulaire vermelde criterium van verhuur gedurende ten minste 140 dagen per jaar is immers uitsluitend van belang bij de beantwoording van de vraag of ondanks eigen gebruik (toch) van bedrijfsmatige exploitatie kan worden gesproken, welke vraag in casu echter, nu niet (meer) in geschil is dat belanghebbenden met betrekking tot de bungalow als ondernemer zijn aan te merken, en dat zij de bungalow derhalve bedrijfsmatig exploiteren, niet (langer) aan de orde is. Evenvermeld criterium vormt niet een afzonderlijke, bovenop de eis van ondernemerschap komende, voorwaarde voor het van toepassing zijn van (onder meer) de praktische regeling.

4.6. Bovendien overweegt het Hof met betrekking tot de onder 4.2 vermelde vraag nog het volgende.

4.7. Vaststaat dat gedurende het jaar 1993 nog geen verhuur van de bungalow heeft plaatsgevonden. Zulks was, gelet op de omstandigheid dat de bungalow eerst in februari 1994 is opgeleverd, ook nog niet mogelijk. Conform het gestelde in de circulaire, zoals weergegeven onder 2.4, dienden belanghebbenden mitsdien over te leggen een door hen ondertekende verklaring omtrent het (voorgenomen) gebruik van de bungalow, alsmede -voor wat betreft de verhuur van de bungalow door tussenkomst van Bungalowpark "Q"- een kopie van het desbetreffende bemiddelingscontract. Zoals onder 2.3 is vermeld, hebben belanghebbenden zowel een kopie van de bemiddelingsovereenkomst overgelegd, als een door hen ondertekende verklaring omtrent het voorgenomen gebruik van de bungalow. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring van belanghebbenden, noch aan de bemiddelingsovereenkomst, op grond waarvan belanghebbenden zich verplichtten om de bungalow voor ten minste 145 dagen (naar het Hof begrijpt: per jaar) voor de verhuur ter beschikking te stellen aan Bungalowpark "Q". De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de intentie van belanghebbenden een andere was dan hetgeen in de verklaring en de bemiddelingsovereenkomst is neergelegd omtrent de mate van verhuur.

4.8. Gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen, mochten belanghebbenden erop vertrouwen dat zij voldeden aan de in de circulaire gegeven -onder 2.4 weergegeven- omschrijving van bedrijfsmatige exploitatie. Daaruit vloeit voort dat zij zich terecht beroepen op bij hen gewekt, in rechte te beschermen vertrouwen dat de door hen gekozen praktische regeling door de Inspecteur zou worden toegepast. Aan dit vertrouwen kan niet afdoen dat de mate van verhuur in de jaren na het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft, achterblijft bij de door belanghebbenden voorgenomen mate van verhuur.

4.9. De onderhavige naheffingsaanslag kan naar het oordeel van het Hof evenmin worden gebaseerd op de laatste alinea van de circulaire, zoals onder 2.5 vermeld. Immers, gelet op hetgeen onder 4.5, onderscheidenlijk onder 4.7 en 4.8, is overwogen, staat vast dat gedurende het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft, is voldaan aan de in de circulaire gestelde voorwaarden. Voor een herziening van de voorbelasting is met betrekking tot dat tijdvak derhalve geen plaats, laat staan voor een -met terugwerkende kracht- volledig ongedaan maken van de in aftrek gebrachte omzetbelasting.

4.10. Op grond van al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbenden. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

5. Proceskosten en griffierecht

5.1. In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbenden gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures hebben belanghebbenden recht op vergoeding van proceskosten tot een bedrag van 3,5 (punten) x

fl. 710,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 3.727,50 (€ 1.691,47).

Belanghebbenden hebben zich tijdens de eerste mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat hen wegens schending door de Inspecteur van het gemeenschapsrecht een integrale vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten toekomt. Tijdens die mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van belanghebbenden die kosten bij wege van schatting gesteld op fl. 20.000,=. Na die mondelinge behandeling hebben belanghebbenden met betrekking tot die kosten in hun brief aan het Hof van 8 december 1999 niet meer vermeld dan dat zij tijdens die mondelinge behandeling "de werkelijke behandelkosten" op fl. 20.000,= hebben geschat en dat de onderverdeling van dat bedrag 40 uur à fl. 500,= is. Gelet op het vorenstaande hebben belanghebbenden naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat vorenvermeld bedrag van fl. 20.000,= ook daadwerkelijk aan hen in rekening is of zal worden gebracht. In verband hiermede is niet aannemelijk geworden dat de werkelijk door hen als gevolg van de onderhavige procedure belopen kosten meer bedragen dan het eerdergenoemde bedrag van fl. 3.727,50, waarop zij ingevolge het Besluit proceskosten fiscale procedures recht hebben. Voor toekenning van een hoger bedrag aan proceskosten dan fl. 3.727,50 is derhalve geen plaats.

5.2. De omstandigheid dat het beroep gegrond is, brengt, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, met zich dat de Inspecteur aan belanghebbenden het door hen voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= (€ 36,30) dient te vergoeden.

6. Beslissing

Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de

naheffingsaanslag;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van

belanghebbenden tot een bedrag van fl. 3.727,50 (€ 1.691,47)

en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon

die deze kosten moet vergoeden; en

gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbenden het door

hen gestorte griffierecht ad fl. 80,= (€ 36,30) wordt

vergoed.

Aldus vastgesteld op 14 november 2002 door J.A. Meijer, voorzitter, P. Fortuin en M.E. van Hilten, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 november 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.