Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2002, AF3466, 99/01783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2002, AF3466, 99/01783

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2002
Datum publicatie
28 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3466
Zaaknummer
99/01783

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01783

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 21 mei 1999 op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De belanghebbende heeft over het jaar 1997 een aangifte inkomstenbelasting ingediend naar een belastbaar inkomen van fl. 35.994,=. De Inspecteur heeft bij aanslag met dagtekening van 19 april 1999 het belastbaar inkomen van de belanghebbende gecorrigeerd en verhoogd met fl. 2.318,= wegens het niet aangeven van het huurwaardeforfait tot fl. 38.312,=. Nadat de belanghebbende tijdig in bezwaar is gekomen, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 mei 1999, de aanslag gehandhaafd.

Tegen die uitspraak is namens de belanghebbende tijdig beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 85,= (€ 38,57). De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 augustus 2002 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota één bijlage overgelegd. Deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.3. Het Hof heeft in deze zaak op 13 september 2002 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 september 2002 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft tijdig verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke; ter zake van dit verzoek heeft belanghebbende een recht van € 68,07 voldaan.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. De belanghebbende - geboren op 8 mei 1964 - was in 1997 gehuwd en tot zijn gezin behoren twee kinderen geboren op 1 mei 1991 en 30 augustus 1993. Alle leden van het gezin stonden in 1997 gedurende het hele jaar in het bevolkingsregister ingeschreven op het adres A straat 1 te Y. De woning aan de A straat 1 te Y (hierna: de woning) is eigendom van de belanghebbende en zijn echtgenote.

2.2. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van de woning van de belanghebbende aan de A straat 1 te Y voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 bij beschikking met dagtekening 17 oktober 1997 vastgesteld op fl. 175.000,=. De belanghebbende heeft tegen deze waardering van zijn woning door de gemeente B geen bezwaar ingediend.

2.3. Na aanvraag door de belanghebbende op 11 september 1996 heeft de gemeente C op 8 oktober 1996 aan de belanghebbende een bouwvergunning verstrekt voor het verbouwen van zijn woning.

2.4. De belanghebbende heeft over het jaar 1997 een aangifte inkomstenbelasting ingediend naar een belastbaar inkomen van fl. 35.994,=.

2.5. De Inspecteur heeft bij aanslag met dagtekening van 19 april 1999 het belastbaar inkomen van de belanghebbende gecorrigeerd en verhoogd met fl. 2.318,= wegens het niet aangeven van het huurwaardeforfait tot fl. 38.312,=.

2.6. Op 21 april 1999 heeft de belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.

2.7. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 mei 1999, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

2.8. De belanghebbende is vervolgens bij schrijven met dagtekening 6 juni 1999, binnengekomen ter griffie op 10 juni 1999, in beroep gekomen bij het Hof.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.1. Het geschil betreft de volgende vraag:

Heeft in het jaar 1997 de woning van de belanghebbende als hoofdverblijf aan hem ter beschikking gestaan in de zin van artikel 42a, tweede lid Wet op de inkomstenbelasting 1964?

3.1.2. Indien het vorenstaande geschilpunt in het voordeel van de Inspecteur moeten worden beantwoord is niet in geschil dat het belastbaar inkomen fl. 38.312,= bedraagt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de door belanghebbende ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota met de bijlage, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, de aanslag en tot vaststelling van haar belastbaar inkomen op een bedrag van fl. 35.994,=.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil.

5.1. De belanghebbende stelt in zijn beroepschrift dat over 1997 geen huurwaardeforfait kan worden berekend omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat het huis in 1997 door verbouwing onbewoonbaar was en hij om die reden inwoonde bij zijn buren. Ten bewijze van de onbewoonbaarheid van de woning heeft de belanghebbende enige foto's overgelegd aan het Hof, die duidelijk maken, zo stelt de belanghebbende, dat de woning in 1997 onbewoonbaar was.

5.2. Het Hof is van oordeel dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet als hoofdverblijf aan de belanghebbende ter beschikking heeft gestaan. Met name maken de foto's niet voldoende aannemelijk dat de onroerende zaak in 1997 geheel onbewoonbaar was. Derhalve is het Hof van oordeel dat slechts verbouwd is.

5.3. Daarmede heeft de belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende in 1997 bij zijn buren zijn hoofdverblijf had omdat de onroerende zaak niet aan hem ter beschikking zou hebben gestaan.

5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dit geval is niet in geschil, dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 23 december 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.