Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2002, AF3656, 98/05595

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2002, AF3656, 98/05595

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 november 2002
Datum publicatie
31 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3656
Zaaknummer
98/05595

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05595

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (Mexico) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een binnenlands vermogen van ƒ 130.000,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft bij brief van 17 april 2000 aan het Hof medegedeeld af te zien van de geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2002 te 's-Hertogenbosch. Daar is toen verschenen de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat hij bij op 29 mei 2002 naar het door belanghebbende opgegeven adres verzonden brief met ontvangstbevestiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennis gegeven van plaats, dag en uur der mondelinge behandeling. De hiervoor bedoelde ontvangstbevestiging is aan het Hof geretourneerd.

De griffier heeft verklaard dat hij op 20 juni 2002 de hiervoor bedoelde oproepingsbrief per telefax heeft verzonden naar het door belanghebbende opgegeven telefaxnummer. Uit het zich in het dossier bevindende fax-journaal ("communication result report") blijkt dat dit faxbericht in goede orde is ontvangen op het aan dit faxnummer gekoppelde faxapparaat.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1923, is sinds 1964 woonachtig in Mexico. Hij is gehuwd in gemeenschap van goederen. Hij bezit de Nederlandse nationaliteit en niet de Mexicaanse.

2.2. In Nederland hield hij tezamen met zijn echtgenote, op 1 januari 1997 een woning aan te Q. Deze woning, door belanghebbende en zijn echtgenote ook wel de repatriëringswoning genoemd, stond belanghebbende en zijn gezin ter beschikking voor hun verblijf in Nederland.

2.3. Belanghebbende heeft het aan hem uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996/vermogensbelasting 1997 (C-biljet) oningevuld retour gezonden. Met dagtekening 3 oktober 1997 werd een aanslag vermogensbelasting opgelegd naar een belastbaar vermogen van ƒ 130.000,--. Dit vermogen bestond geheel uit het privé-aandeel in de woning te Nederland t.w. Astraat te Q. Er is geen belastingvrije som toegekend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. Kan belanghebbende aanspraak maken op toepassing van de voor binnenlands belastingplichtigen geldende belastingvrije som op grond van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR), de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK), het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, gesloten te 's-Gravenhage, van 27 september 1993, Trb. 1993,160 (hierna: het Verdrag met Mexico) en/of het recht van de Europese Gemeenschappen?

b. Heeft de inspecteur c.q. de belastingdienst jegens belanghebbende onzorgvuldig gehandeld door hem niet een aangiftebiljet toe te zenden waarop hij alle relevante gegevens kon vermelden en door de uitspraak op het bezwaar niet met voldoende argumenten te onderbouwen?

c. Is ter zake van de woning in Nederland terecht een bedrag van ƒ 130.000,-- tot belanghebbendes binnenlands vermogen gerekend?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het eerste geschilpunt heeft het Hof reeds behandeld in de gelijksoortige zaak van belanghebbende waarover zij uitspraak heeft gedaan op 12 mei 2000, nummer 97/00437. De Hoge Raad heeft deze uitspraak van het Hof bevestigd in zijn arrest van 2 november 2001, nummer 36.207. Voor wat betreft het eerste geschilpunt verwijst het Hof naar hetgeen het Hof en de Hoge Raad in bovengenoemde uitspraken hierover hebben overwogen.

4.2. Belanghebbende komt op tegen de waarde waarvoor de woning in Nederland in de aanslagregeling is betrokken met de stelling dat deze woning ten onrechte niet als zijn hoofdverblijf in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet, is aangemerkt. In het licht van het vaststaande feit dat belanghebbende in Mexico woont en tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, heeft belanghebbende die stelling echter onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning in Nederland bij het opleggen van de onderhavige aanslag op een te hoog bedrag werd gesteld. De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de waarde van de woning per de peildatum 1 januari 1997 ƒ 330.000,-- bedroeg, waarvan aan belanghebbende conform de wettelijke regeling een bedrag van ƒ 165.000,-- (50%) toegerekend kan worden, zodat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Nu belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aannemelijk maken dat deze waarde niet de waarde in het economisch verkeer van de woning per die datum vertegenwoordigt, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de waarde van de woning bij het opleggen van de onderhavige aanslag zeker niet op een te hoog bedrag heeft gesteld, zodat het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van ƒ 130.000,-- dient te worden gehandhaafd. De vermogenstoerekening aan belanghebbende is naar het oordeel van het Hof juist toegepast door de Inspecteur.

4.4. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet een aangiftebiljet toe te zenden waarop hij alle relevante gegevens kon vermelden en door de uitspraak op het bezwaar niet met voldoende argumenten te onderbouwen faalt evenzeer. Immers, voor zover belanghebbende in zijn processuele positie zou zijn geschaad door de gestelde onzorgvuldigheden, moet worden geoordeeld dat de procedure voor het Hof voldoende gelegenheid heeft gebonden tot herstel van die schade, zodat overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 28 oktober 1992, BNB 1993/36, de gestelde onzorgvuldigheden niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden. In het midden kan derhalve blijven of de Inspecteur in het onderhavige geval onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 28 november 2002 door, P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W.J. Huige en A.C. van Leijenhorst, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 28 november 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.