Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2002, AF3682, 99/01206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2002, AF3682, 99/01206

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 november 2002
Datum publicatie
31 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3682
Zaaknummer
99/01206

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01206

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 24 maart 1999 op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

De mondelinge behandeling

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 15 november 2002 te Tilburg.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 29 november 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

De gronden voor de beslissing

1. In geschil is het antwoord op de vraag welk deel van de aan de belanghebbende in 1997 toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 250.000,= kan worden aangemerkt als onbelaste immateriële schadevergoeding.

2. De belanghebbende stelt dat uitgaande van de beschikking van de rechtbank, welke een schadevergoeding aan de belanghebbende had toegekend van fl. 345.000,= waarvan fl. 70.000,= als immateriële schadevergoeding, een bedrag van fl. 50.725,= van de door de rechtbank in hoger beroep toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 250.000,= als immateriële schadevergoeding dient te worden aangemerkt. Voorts beroept de belanghebbende zich op drie Hofuitspraken waaruit, zo stelt de belanghebbende, blijkt dat immateriële schadevergoedingen gemiddeld ongeveer 20% van de totale schadevergoeding bedragen.

3. De Inspecteur heeft een bedrag van fl. 15.000,= aangemerkt als immateriële schadevergoeding en stelt dat het overige deel van de schadevergoeding verband houdt met de verbroken dienstbetrekking en derhalve volledig als loon dient te worden belast.

4. Het Hof merkt op dat uit het vonnis van de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 september 1996 blijkt dat de schadevergoeding is uitgekeerd met betrekking tot het ontslag van de belanghebbende uit zijn dienstbetrekking en dat hierin niets wordt vermeld over een immateriële schadevergoeding. Voorts merkt het Hof op dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 januari 1999, nr. 34 177, onder meer gepubliceerd in BNB 1999/109, een beslissing van een civiele rechter omtrent de vraag of sprake is van een immateriële schadevergoeding, het Hof niet bindt met betrekking tot de fiscale kwalificatie van deze schadevergoeding.

5. Vaststaat, dat bij voornoemd vonnis aan de belanghebbende ter zake van zijn kennelijk onredelijk ontslag een door zijn voormalig werkgever te vergoeden bedrag ad fl. 250.000,= is toegekend. Daarmede staat vast, dat dit bedrag op de voet van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1965 in beginsel behoort tot het loon. Het Hof merkt op dat de bewijslast omtrent de hoogte van het immateriële deel van de schadevergoeding rust op de belanghebbende. De belanghebbende dient daarmede aannemelijk te maken dat het immateriële deel van de schadevergoeding fl. 50.725,= bedraagt.

6. Het Hof is van oordeel dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat fl. 50.725,= van de aan hem toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 250.000,= als onbelaste immateriële schadevergoeding dient te worden aangemerkt. Hieraan doet niet af, dat bij beschikking van de rechtbank d.d. 14 juli 1994 in eerste instantie wel een bedrag ad fl. 70.000,= als tegemoetkoming wegens geleden immateriële schade is toegekend.

7. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan op 29 november 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,07.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,07 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.