Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2002, AF4860, 00/02573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2002, AF4860, 00/02573

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2002
Datum publicatie
21 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF4860
Zaaknummer
00/02573

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02573

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.289,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23).

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 8 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota één bijlage overgelegd.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in mei 1996 de woning aan de Astraat 1 te Q (hierna: het huis) gekocht en zijn daar in juni 1996 ingetrokken. De woning die zij tot dat moment bewoonden is toen verkocht. Vanaf 22 juli 1996 stonden belanghebbende en zijn echtgenote op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Het huis is in de periode tot 15 november 1997 ingrijpend opgeknapt en gemoderniseerd. De elektriciteits- riool- en waterleidingen zijn vervangen en het hout- en schilderwerk van het gehele pand zijn hersteld. Het sanitair en de keuken zijn vernieuwd. De indeling van het huis is op de toevoeging van een tweede badkamer na niet gewijzigd. Tijdens de werkzaamheden hebben belanghebbende en zijn gezin steeds enkel één van de drie verdiepingen gebruikt om te wonen.

2.2. Belanghebbende is werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In april van het onderhavige jaar, 1977, is het voornemen gerezen belanghebbende tot oktober 2001 in Aland te plaatsen. Dit voornemen is in september 1997 geëffectueerd. Belanghebbende en zijn gezin zijn begin november 1997 in Aland gaan wonen. Het huis is met ingang van 15 november 1997 gemeubileerd verhuurd. De huurovereenkomst bevat bepalingen, de zogenaamde diplomatenclausules, die moeten voorkomen dat op de huur de bepalingen inzake de huurbescherming van toepassing zijn. De huur omvat mede een vergoeding voor het gebruik van de roerende zaken.

2.3. Belanghebbende is bij de aangifte voor het onderhavige jaar ervan uitgegaan dat tot 15 november 1997 het huurwaardeforfait voor één derde van toepassing is en hij heeft daarbij het percentage 1 gehanteerd. Vanaf 15 november 1997 heeft belanghebbende de huuropbrengsten aangegeven als andere inkomsten uit onroerend goed en daarop de afschrijvingen, hypotheekrente en kosten, voorzover die betrekking hebben op het onderhavige jaar, in mindering gebracht. Tevens heeft hij de vergoedingen voor het gebruik van de roerende goederen aangegeven als inkomsten uit roerende goederen en daarop de afschrijvingen en kosten in mindering gebracht. Bij de aanslag heeft de Inspecteur het huurwaardeforfait tot 15 november 1997 voor het geheel toegepast en daarbij het percentage 1,25 toegepast en voor de periode vanaf 15 november 1997 de regeling voor de tijdelijke ter beschikkingstelling daarop toegepast. De in mindering gebrachte kosten heeft hij gecorrigeerd tezamen met de inkomsten, de kosten inbegrepen, uit roerende goederen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is, naar zij ter zitting hebben verklaard, uitsluitend nog in geschil het antwoord op de volgende vragen.

3.1.1. Is in het onderhavige jaar voor de periode 1 januari tot 15 november het huurwaardeforfait van toepassing op het gehele huis?

3.1.2. Indien vraag 3.1.1 ontkennend wordt beantwoord, wat is de omvang van de aftrekbare onderhoudskosten?

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het huurwaardeforfait niet op het gehele huis van toepassing is en dat de aftrekbare onderhoudskosten voor het onderhavige jaar ƒ 91.084,-- bedragen.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het huurwaardeforfait wel op het gehele huis van toepassing is en, subsidiair, dat de aftrekbare onderhoudskosten niet meer bedragen dan ƒ 40.844,29.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.

Belanghebbende:

Mijn verzet tegen de toepassing van de regeling voor tijdelijk ter beschikking gestelde onroerende zaken laat ik varen.

Wij hebben de financiële gevolgen van de aanschaf van het huis en het herstel ervan ten tijde van de aanschaf volledig onderschat. Eerst na de aanschaf van het huis is ons gebleken dat wij het huis moesten betrekken tijdens de werkzaamheden en moesten wij het karwei klus voor klus, zoals ook blijkt uit het verloop van onze girorekening door de jaren heen, klaren om het financieel haalbaar te maken. Dat er geen bonnen of kwitanties zijn van de betalingen aan onder meer de timmerlieden, metselaars, schilders en elektricien is te wijten aan mijn naïviteit op dat gebied destijds; ik heb er nooit aan gedacht daarom te vragen.

Het is een algemeen bekend dat de arbeidskosten bij herstelwerkzaamheden zoals in het onderhavige geval verricht, aanzienlijk zijn en in een geval als dit ongeveer evenveel bedragen als de materiaalkosten.

De uitgaven voor het herstel zijn gemaakt met het oogmerk bij verhuur een hogere huur te kunnen realiseren.

Het huis is ook thans nog verhuurd tegen dezelfde condities als in 1997.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken streeft ernaar bij uitzending naar het buitenland elke zeven tot acht jaar de mensen enkele jaren in Nederland bij het Ministerie te stationeren om zodoende de band met het Ministerie te behouden.

Mijn proceskosten zijn beperkt tot de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en mijn eigen verletkosten, in verband met het reizen te stellen op twee dagen.

De Inspecteur:

Ik ga alsnog om doelmatigheidsredenen akkoord met de aftrekpost ter zake van de verhuur van de roerende goederen van ƒ 191,--.

Ik persisteer bij mijn stelling dat het enkel vermeld staan op de girorekening van regelmatige kasopnamen van ronde bedragen geen bewijs inhoudt voor de stelling dat die bedragen zijn betaald voor onderhoudswerkzaamheden verricht aan het huis.

De verhouding materiaalkosten tegenover loonkosten is geen onderbouwing voor gestelde hoogte van die arbeidskosten. Keukens en badkamers worden meestal nagenoeg gratis geplaatst.

Veel uitgaven betreffen ook verbeteringen zoals bij keukens en sanitair, in welk geval geen sprake is van onderhoud.

Zij hebben daaraan ter zitting verder geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert in beroep, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil en tot vaststelling van het verlies van het onderhavige jaar op ƒ 40.983,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ingevolge artikel 42a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna de Wet), voorzover te dezen van belang, moet bij het bepalen van de zuivere inkomsten ter zake van de aan belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staande eigen woning een huurwaarde in aanmerking worden genomen.

4.2. Op grond van de feiten dat belanghebbende het huis met zijn echtgenote heeft betrokken in 1996, sindsdien in de gemeentelijke basisadministratie op dat adres stond ingeschreven en de woning die hij daarvoor bewoonde heeft verkocht is naar het oordeel van het Hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het huis belanghebbende in de onderhavige periode als eigen woning in de zin van artikel 42a, lid 1, van de Wet ter beschikking stond. Belanghebbende, die daartoe ter zitting in de gelegenheid is gesteld, heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Hetgeen belanghebbende in dit verband aanvoert, te weten dat het huis is verworven als beleggingsobject en zijn echtgenote en hij in de onderhavige periode slechts één derde van het huis konden bewonen, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om dat vermoeden te ontzenuwen. Wel acht het Hof aannemelijk dat bij de aanschaf van het huis de overweging heeft meegespeeld dat bij plaatsing elders dan in Nederland, gezien de vraag in Q naar tijdelijke woonruimte, het huis altijd nog verhuurd kan worden. Het Hof acht daarentegen niet aannemelijk de stelling van belanghebbende dat hij en zijn echtgenote het huis uitsluitend als beleggingsobject hebben verworven. Het Hof acht evenmin aannemelijk dat eerst na verwerving van het huis duidelijk werd dat het herstel van het huis een dermate zware financiële last zou worden dat de voormalige woning verkocht moest worden en het huis betrokken moest worden, nu nagenoeg meteen na ontvangst van de sleutel het huis is betrokken. Het Hof acht eerder aannemelijk dat belanghebbende en diens echtgenote bij de aanschaf hebben overwogen dat het huis groot en goed genoeg was om tijdens het herstel bewoond te kunnen worden zodat de aanschaf financieel haalbaar werd.

Dat van het huis de verschillende vertrekken beurtelings werden opgeknapt, waardoor (naar het Hof begrijpt: gemiddeld genomen) daadwerkelijk slechts één derde van het huis als woning gebruikt is, staat er niet aan in de weg dat het gehele huis aan belanghebbende en zijn gezin als hoofdverblijf ter beschikking stond.

4.3. Vraag 3.1.1 moet naar het oordeel van het Hof op grond van het in 4.2 overwogene bevestigend worden beantwoord. Vraag 3.1.2 behoeft in dat geval geen behandeling meer zodat het gelijk aan de zijde van Inspecteur is. In dat geval moet het beroep ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en A.C.J. Viersen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 23 december 2002

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 23 december 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.