Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2003, AF5816, 99/30449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2003, AF5816, 99/30449

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 januari 2003
Datum publicatie
14 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF5816
Zaaknummer
99/30449

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/30449

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verzoek om middeling, beschikking, bezwaar, uitspraak, beroep

Ter zitting hebben partijen ter nadere bepaling van hun geschil, zakelijk weergegeven, desgevraagd het volgende verklaard.

1. Nu de, in de als bijlage 1 bij het beroepschrift tot de stukken behorende brief van de Inspecteur van 2 juni 1999 vermelde, door hem op 14 oktober 1998 ontvangen brief van belanghebbende (hierna: de brief) niet tot de stukken van het dossier behoorde en evenmin tot de stukken van de Inspecteur, zal belanghebbende de brief in kopie aan de Inspecteur zenden, die na ontvangst, indien ook hij van oordeel is dat dit hem door belanghebbende toegezonden stuk inderdaad de brief is, deze dan zonder een reactie daarop te geven aan het Hof zal doorzenden.

Bij brief van 6 november 2002 met drie bijlagen, ingekomen ter griffie op 7 november 2002 heeft de Inspecteur de brief zonder commentaar aan het Hof doorgezonden.

2. De brief aan te merken als een verzoek van belanghebbende om middeling.

3. Voormelde brief van 2 juni 1999 aan te merken als de beschikking waarbij het onder 2 vermelde verzoek is afgewezen.

4. Tegen de onder 3 vermelde beschikking is belanghebbende in bezwaar gekomen bij de als bijlage 3 bij het verweerschrift in kopie tot de stukken behorende brief van belanghebbende van 7 juli 1999.

5. Op het onder 4 vermelde bezwaarschrift heeft de Inspecteur uitspraak gedaan bij de als bijlage 4 bij het beroepschrift in kopie tot de stukken behorende beschikking betreffende belanghebbendes verzoek om teruggaaf vanwege middeling over 1995 tot en met 1997, gedagtekend 21 oktober 1999 waarbij de Inspecteur heeft beslist tot te verrekenen/terug te ontvangen een bedrag van fl. 9.925,=.

6. Op de uitspraak van de Inspecteur als vermeld onder 4 is belanghebbende bij brief van 8 november 1999 met 9 bijlagen, ingekomen ter griffie op 10 november 1999, in beroep gekomen.

Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,=.

1.2. Verweerschrift

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 30 oktober 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord Belanghebbende ,alsmede, de Inspecteur.

Pleitnota belanghebbende

Belanghebbende heeft een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de gedeeltelijk hiervan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen hen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in april 1938, is gehuwd met mevrouw A, geboren in juni 1943.

2.2. Zowel belanghebbende als zijn echtgenote zijn beiden het gehele jaar 1990 bij dezelfde werkgever, de heer B te Q in de horecabranche als "beheerderechtpaar" in een restaurant werkzaam geweest.

2.3. In januari 1991 werd belanghebbende ziek en heeft genoemde werkgever zowel hem als zijn echtgenote ontslagen. Belanghebbende viel toen onder de Werkloosheidswet.

2.4. Tegen deze ontslagen is belanghebbende een procedure begonnen. Ruim 6,5 jaar na de aanvang hiervan heeft de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch hierin uitspraak gedaan.

2.5. Het gehele jaar 1990 heeft belanghebbende wel en zijn echtgenote geen loon ontvangen van genoemde werkgever.

2.6. Op grond van genoemde uitspraak van de Kantonrechter ontving in 1997 de echtgenote van belanghebbende het jaarsalaris over het jaar 1990 met wettelijke rente en ontving belanghebbende voor 1990 nog een bedrag aan vakantiedagen en enige toeslagen alsmede van het G.A.K. een nabetaling over 6,5 jaar betrekking hebbende op het bedrag dat belanghebbende maandelijks minder had ontvangen dan waarop hij recht had.

2.7. Blijkens de als bijlage 5 bij het verweerschrift en bladzijde 5 van bijlage 2 bij het aanvullende beroepschrift van 17 maart 2000 in kopie tot de stukken behorende overzichten staat tussen partijen vast dat de belastbare som van belanghebbende voor het jaar 1995 fl. 16.465,= en voor het jaar 1996 fl. 10.578,= bedroeg.

2.8. Bij vraag 1a in zijn aangifte betrekking hebbende op inkomsten die onder de loonbelasting vallen vermeldt belanghebbende onder "Naam werkgever(s) of uitkerende instantie(s) zoals Sociale Dienst, GAK, Sociale Verzekeringsbank, ABP e.d." het volgende

B Q van 1/1/1990 t/m 31/12/1990 fl. 14.093,=

GAK 1/6/1990 t/m 1/7/1995 fl. 48.810,=

GAK Ziektewet fl. 6.680,=

GAK WAO fl. 68.642,=

totaal fl. 138.225,=.

Blijkens het verweerschrift rekent de Inspecteur hiertoe

niet het bedrag betrekking hebbende op het jaar 1990 fl. 14.093,=

en bepaalt hij het bedrag dat in 1997 aan looninkomsten

is genoten op fl. 124.132,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Is de Inspecteur bij de berekening van de teruggaaf op grond van de middeling in de zin van artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 er terecht vanuit gegaan dat belanghebbende in tariefgroep 2 valt?

3.1.2. Heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak, de beschikking 1997 betreffende de teruggaaf vanwege vorenbedoelde middeling over 1995 tot en met 1997, het bedrag van de teruggave op terecht vastgesteld op € 4.504,= (fl. 9.925,=)?

Beide vragen beantwoordt belanghebbende ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan, afgezien van hetgeen hiervóór staat vermeld, geen nieuwe stellingen of argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot een verhoging van het teruggegeven bedrag van fl. 9.925,= met in ieder geval een bedrag van fl. 1.233,= is fl. 11.158,=.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

4.1. Op grond van de verklaringen van partijen onder 1.1 is het Hof van oordeel dat belanghebbende zowel in zijn bezwaar als in zijn beroep ontvankelijk is.

ad 3.1.1

4.2. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust daar het hierbij gaat om een hogere belastingvrije voet, heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat overeenkomstig artikel 55, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn echtgenote aan hem het basistarief heeft overgedragen. Op grond hiervan heeft de Inspecteur ingevolge artikel 54 van die wet belanghebbende terecht gerekend tot tariefgroep 2.

ad 3.1.2

4.3. Het in bijlage 5 bij het verweerschrift, tot de stukken behorende berekening middeling, vermelde bedrag van fl. 137.895,= volgt uit de volgende berekening

aangegeven belastbaar inkomen fl. 151.076,=

te verhogen met (niet in geschil) het ten onrechte in

aftrek gebrachte bedrag aan buitengewone lasten fl. 912,=

is fl. 151.988,=.

Door de Inspecteur verminderd met het in de aangifte

opgenomen bedrag aan looninkomsten betreffende 1990,

als onder 2.8 vermeld, fl. 14.093,=.

Belastbaar inkomen volgens de aanslag voor 1997, als

vermeld in de als bijlage 5 bij het verweerschrift tot

de stukken behorende middelingsberekening fl. 137.895,=.

Belastingvrije som fl. 7.102,=

De belastbare som in 1997 bedraagt dan derhalve fl. 130.793,=.

4.4. Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepalen voor zover te dezen van belang het volgende.

Op verzoek wordt aan degene die gedurende een tijdvak van drie aaneengesloten gehele kalenderjaren (middelingstijdvak) binnenlands belastingplichtig is geweest een teruggaaf van belasting (middelingsteruggaaf) verleend.

De middelingsteruggaaf beloopt het verschil van de belasting die over de jaren van het middelingstijdvak is geheven en de belasting die verschuldigd zou zijn indien de belastbare som in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal van de belastbare sommen in die jaren (herrekende belasting), voor zover dit verschil meer beloopt dan fl. 1.200,=.

4.5. De middelingsteruggaaf dient in casu op grond van de wettelijke bepalingen als vermeld onder 4.4 als volgt te worden berekend:

belastbare som in 1995 fl. 16.465,=

belastbare som in 1996 fl. 10.578,=

belastbare som in 1997 als vermeld onder 4.3 fl. 130.793,=

totaal fl. 157.836,=.

De belastbare som na middeling bedraagt 1/3 hiervan of, afgerond,

fl. 52.612,=.

De herrekende belasting bedraagt voor 1995 fl. 20.827,=

De herrekende belasting bedraagt voor 1996 fl. 20.639,=

De herrekende belasting bedraagt voor 1997 fl. 20.468,=

totaal herrekende belasting fl. 61.934,=.

in totaal geheven belasting over de jaren 1995, 1996 en 1997 fl. 73.059,=

verschil fl. 11.125,=

drempel fl. 1.200,=

De teruggaaf bedraagt mitsdien fl. 9.925,=.

Volgens de bestreden uitspraak terug te geven een bedrag van fl. 9.925,=.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot het antwoord op de beide in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof vindt in de handelwijze van de Inspecteur, zoals deze uit de gedingstukken naar voren komt, aanleiding met gebruikmaking van de hem in artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleende bevoegdheid te gelasten dat het door belanghebbende voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 27,23 (= fl. 60,=) geheel door de Staat der Nederlanden wordt vergoed.

In vorenvermelde handelwijze van de Inspecteur vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de reiskosten van belanghebbende per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, door het Hof berekend op € 9,=, en wijst de Staat der Nederlanden aan, als de rechtspersoon als bedoeld in artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond;

bevestigt de bestreden uitspraak;

gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,=);

veroordeelt de Inspecteur in vorenvermelde reiskosten van belanghebbende ten bedrage van €9,= en wijst de Staat der Nederlanden aan, als de rechtspersoon als bedoeld in artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 20 januari 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 januari 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.