Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2003, AF6647, 00/00100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2003, AF6647, 00/00100

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 maart 2003
Datum publicatie
1 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF6647
Zaaknummer
00/00100

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/00100

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X met gekozen domicilie te Y (hierna: de belanghebbende) tegen het niet tijdig door het Hoofd van de eenheid Particulieren/ Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland te Heerlen van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van de belanghebbende bevoegde Ontvanger, aan te duiden als: de Ontvanger) doen van uitspraak op het bezwaarschrift van de belanghebbende betreffende na te melden, hem door de Ontvanger in rekening gebrachte kosten van een dwangbevel.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 23 december 1994 zijn bij akte van betekening van een dwangbevel met bevel tot betaling, kosten van vervolging in rekening gebracht, een en ander met betrekking tot de aan de belanghebbende met dagtekening 7 januari 1994 over het tijdvak 1 juli 1993 tot en met 30 september 1993 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen, aanslagnummer A tot een bedrag van fl. 2.565,= aan enkelvoudige belasting. De kosten van het dwangbevel bedroegen fl. 170,=.

De belanghebbende heeft tegen voormelde, hem in rekening gebrachte kosten van vervolging naar hij stelt, doch de Ontvanger betwist, ingevolge artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen een bezwaarschrift ingediend.

1.2. De Ontvanger heeft, zich op het standpunt stellend dat hij geen bezwaarschrift heeft ontvangen, geen uitspraak gedaan.

1.3. Op 24 september 1999 is ter griffie van de Belastingkamer ingekomen een schriftuur van de belanghebbende, waarvan de inhoud voor zover van belang luidt als volgt:

"Onderwerp: -beroep tegen de fictieve weigering te beslissen

tegen geuitte bezwaren m.b.t. de in rekening

gebrachte kosten i.v.m. dwangbevelen

Geacht Hof,

Onze bezwaarschriften tegen kosten van dwangbevelen zijn zonder beslissing gebleven waartegen beroep mogelijk is. Wij beschouwen deze bezwaarschriften als fictief te zijn afgewezen.

Het betreft o.m.:

(...)

-A LB 3e kw. 1993 kosten NLG. 185,-".

Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van de belanghebbende een recht geheven van fl. 60,=.

1.4. Op 18 januari 2000 heeft de Ontvanger op de voet van het bepaalde in artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak heeft hij het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende heeft daarop zijn beroepschrift bij op 27 januari 2000 ter griffie van de Belastingkamer binnengekomen schrijven aangevuld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Bij brief van 11 oktober 2002, bij het Hof binnengekomen op 14 oktober 2002, heeft de belanghebbende verzocht de heer mr. drs. P. Fortuin en de overige leden van de Belastingkamer te wraken. Dit verzoek is op 21 november 2002 ter openbare terechtzitting behandeld. Bij zijn beslissing van 21 november 2002 heeft de meervoudige kamer voor behandeling van een wrakingverzoek van het Hof de belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de leden van de Belastingkamer in zijn algemeenheid en in zijn verzoek tot wraking van mr. drs. P. Fortuin in het bijzonder en het verzoek voor het overige afgewezen als zijnde ongegrond.

1.6. Het onderzoek ter zitting van de zaak door de tiende enkelvoudige Belastingkamer heeft zonder bezwaar van de Ontvanger in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 21 november 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Ontvanger.

De belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, twee bijlagen overgelegd. Het Hof rekent deze pleitnota en de bijlagen tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Blijkens de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast:

2.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 7 januari 1994 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd over het tijdvak 1 juli 1993 tot en met 30 september 1993 tot een bedrag van fl. 2.565,= aan enkelvoudige belasting.

2.2. Op 23 december 1994, bij akte van betekening van een dwangbevel met bevel tot betaling, werden belanghebbende in verband met de onder 2.1 vermelde aanslag kosten van vervolging in rekening gebracht. De kosten van het dwangbevel bedroegen fl. 170,=.

De betekening van het dwangbevel geschiedde aan de Officier van Justitie van de Arrondissementsrechtbank te Breda, dit in verband met de omstandigheid dat de belanghebbende niet in Nederland woonde, maar in België. De Officier van Justitie zond een afschrift van het dwangbevel met bijbehorend exploit aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, welk ministerie die bescheiden via het consulaat in België heeft doorgezonden naar het adres van de belanghebbende in België. De belanghebbende heeft dit afschrift op 30 mei 1995 ontvangen.

2.3. Een afschrift van het dwangbevel met bijbehorend exploit is ook per aangetekende brief rechtstreeks aan de belanghebbende verzonden. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de belanghebbende verklaard dat hij deze bescheiden begin januari 1995 op zijn huisadres in ontvangst heeft genomen.

2.4. Bij zijn aan de Staatssecretaris van Financiën gerichte brief van 21 april 1995 heeft de belanghebbende onder meer het volgende meegedeeld:

"Onderwerp: -Weigering post te behandelen

(...)

Na indiening van onze beroepsgronden m.b.t. de aanslag van het derde kwartaal 1993 inzake loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft de inspecteur van BPO P besloten aan onze bezwaren volledig tegen de in rekening gebrachte kosten volledig tegemoet te komen.

De administratieve verwerking van deze beslissing leidt echter nog tot een saldo aan kosten van NLG. 190,-.

De herkomst van deze kosten is ons onbekend.

Wij verzoeken ons te melden waarom de kosten niet volledig gecrediteerd zijn.".

2.5. Bij zijn aan het Ministerie van Financiën, ter attentie van De Staatssecretaris van Financiën, gerichte brief van 2 juni 1995 heeft de belanghebbende onder meer het volgende meegedeeld:

"Onderwerp: -Beroepsverbod\Bezwaar tegen de niet afhandeling van

bezwaarschriften tegen uitgebrachte dwangbevelen.

(....)

Van het Nederlands Consulaat werd op 30 mei 1995 ontvangen in afschrift de reeds begin januari 1995 ontvangen dwangbevelen.

Hiertegen is door ons bezwaar gemaakt.

Hierop is niets meer vernomen.

U stuurt onze brieven via B AFZ door naar BPO P. Dit is een hele omweg.

Door ons is gisteren een hernieuwde poging gedaan bij BPO Breda om informatie te krijgen inzake de niet afhandeling van ons bezwaar tegen de uitgebrachte dwangbevelen.

Dhr. C kon niets zinvols melden, anders dan dat hij betaling eiste.

(....)

Wij verzoeken u ons te melden voor wanneer wij op ons bezwaarschrift tegen de uitgevaardigde dwangbevelen beslist zal zijn.".

2.6. Bij zijn aan het Ministerie van Financiën gerichte brief van 23 oktober 1997 heeft de belanghebbende onder meer het volgende meegedeeld:

"Onderwerp: Niet afhandeling van bezwaarschriften/vernietiging

van bezwaarschriften

Wij brengen u in herinnering ons schrijven (...) van 2 juni 1995 aan de Staatssecretaris.

Hierop mocht niet meer vernomen worden.

Resteert de niet afgehandelde bezwaarschriften tegen de in rekening gebrachte kosten:

(...)

A.013230 NLG. 190,-

Wij verzoeken u ons te melden of op afhandeling nog gerekend mag worden en/of de bezwaarschriften vernietigd zijn al dan niet gelijktijdig met de vernietiging als gemeld voor de Belastingkamer.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft de vraag of de Ontvanger de belanghebbende bij akte van betekening van een dwangbevel met bevel tot betaling, terecht de onderhavige kosten van vervolging van fl. 170,= in rekening heeft gebracht, welke vraag door de belanghebbende ontkennend en door de Ontvanger bevestigend wordt beantwoord.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder voor wat de belanghebbende betreft de door hem ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten bepleit, doch hebben bij die gelegenheid geen nieuwe argumenten aangevoerd.

De belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het onbegrijpelijk is waarom zijn bezwaarschrift niet is ontvangen, als hij het aan de balie heeft afgegeven of ten kantore van de Ontvanger in de brievenbus heeft gedaan. Probleem is echter dat hij geen ontvangstbevestiging heeft. Voorts heeft hij verklaard dat, in tegenstelling tot wat hij in zijn pleitnotities heeft vermeld, het gaat om fl. 170,=.

Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, evenwel uitsluitend volgens het zogenoemde puntenstelsel.

De Ontvanger heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat op zijn kantoor geen bezwaarschrift is binnengekomen en dat de datum van de ambtshalve verleende vermindering 4 april 1995 is.

3.3. De belanghebbende concludeert - naar het Hof begrijpt - tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van 18 januari 2000 en van de kosten van het dwangbevel. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het Hof ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het beroep van de belanghebbende, tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door de belanghebbende ingediende bezwaarschrift, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

4.2. Artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.

2. (...)

3. Indien het bestuursorgaan een besluit op de aanvraag neemt, doet het daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig is.

4. Het bezwaar of beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

5. (...)".

4.3. De belanghebbende heeft zijn beroepschrift naar aanleiding van de uitspraak van de Ontvanger aangevuld, welke aanvulling door de griffier (aanvankelijk ten onrechte als het inleidend beroepschrift) in afschrift naar de Ontvanger is gezonden. De Ontvanger heeft daarop een verweerschrift aan het Gerechtshof gezonden.

4.4. Vaststaat dat de Ontvanger op 18 januari 2000 uitspraak op belanghebbendes bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel heeft gedaan. Gelet op het bepaalde in het vierde lid van het in 4.2 gedeeltelijk geciteerde artikel en in aanmerking genomen dat de belanghebbende zijn beroepschrift op 27 januari 2000, dus binnen de termijn om van evenvermelde uitspraak in beroep te komen, heeft aangevuld, behoeft naar het oordeel van het Hof de vraag of de belanghebbende onredelijk laat in beroep is gekomen geen beantwoording meer. Het mogelijk onredelijk laat in beroep zijn gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak dient immers in dat geval te wijken voor het alsdan tijdig in beroep zijn gekomen van de uitspraak zelve.

4.5. Naar het oordeel van het Hof is in de onder 2.4 gedeeltelijk aangehaalde brief een bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel te onderkennen. Deze brief is op of kort na 21 april 1995 bij het Ministerie van Financiën ingekomen. Van een eerder bezwaarschrift is niets vast komen te staan. Hiervan uitgaande heeft de belanghebbende te laat bezwaar gemaakt, ook met inachtneming van de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 december 1999, nummer 33 594, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/38, en van 8 december 1999, nummer

34 984, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/39.

4.6. Nu er geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende bij de overschrijding van de bezwaartermijn in verzuim is geweest, heeft de Ontvanger de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in het bezwaar verklaard, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5. Proceskosten en schadevergoeding

5.1. Nu het beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2. De belanghebbende heeft het Hof verzocht de Ontvanger te veroordelen tot vergoeding van de schade op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht bestaande uit de kosten in de bezwaarfase.

Nu het beroep ongegrond is, is het bepaalde in artikel 8:73 van deze wet niet van toepassing.

6. Beslissing

Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 maart 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 maart 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.