Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2003, AF6849, 00/01203
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2003, AF6849, 00/01203
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 februari 2003
- Datum publicatie
- 3 april 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AF6849
- Zaaknummer
- 00/01203
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/01203
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het bij het vaststellen van de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998, aanslagnummer A, voor zover het betreft het jaar 1997 genomen kwijtscheldingsbesluit betreffende de in deze aanslag voor dat jaar begrepen verhoging en voor zover het betreft het jaar 1998 de gelijktijdig met het vaststellen van die aanslag bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 29 januari 2003 te 's-Hertogenbosch voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 februari 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
2. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak, het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking waarbij voor 1998 de boete is opgelegd;
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van fl. 18.266,= met voor wat betreft het jaar 1997 een verhoging van 100%;
verleent kwijtschelding van vorenvermelde in de naheffingsaanslag begrepen verhoging tot op nihil en legt geen boete op voor het jaar 1998;
gelast dat de Inspecteur belanghebbende het geheven griffierecht ad € 204,20 (fl. 450,=) vergoedt;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van €. 644,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
3. De gronden
3.1. In geschil is uitsluitend de hoogte van de boete.
3.2. Op 25 juni 1999 wordt bij belanghebbende een boekenonderzoek inzake de omzetbelasting ingesteld.
3.3. Belanghebbende brengt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in zijn pleitnota naar voren.
Over het jaar 1997 heeft belanghebbende verzuimd omzetbelasting aan te geven, terwijl deze volgens haar eigen administratie wel verschuldigd was. In het jaar daaropvolgend, in 1998, zijn de werkzaamheden in verband met het samenstellen van de jaarrekening van dat jaar aangevangen op 21 juli 1999 (Hof: derhalve nadat het boekenonderzoek was aangevangen) en de conceptjaarrekening 1998 is op 8 oktober 1999 met de directeur van de vennootschap besproken.
3.4. Op grond van voormeld boekenonderzoek wordt op 26 oktober 1999 aan belanghebbende de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 26.174,=, bestaande uit een bedrag aan enkelvoudige belasting van fl. 20.325,=, aan boete van fl. 5.038,= en aan heffingsrente van fl. 811,=.
3.5. Belanghebbende heeft tegen de onder 3.4 vermelde naheffingsaanslag bij bezwaarschrift, gedagtekend 29 november 1999, ingekomen op genoemde eenheid van de rijksbelastingdienst op 1 december 1999, bezwaar gemaakt.
3.6. Bij uitspraak van 4 februari 2000 heeft de Inspecteur het onder 3.5 vermelde bezwaar afgewezen.
3.7. Bij brief van de gemachtigde van belanghebbende van 10 februari 2000 tegen de uitspraak van de Inspecteur van 4 februari 2000, welke brief door de Inspecteur terecht als beroepschrift is aangemerkt en is doorgezonden naar het Hof, waar het ter griffie op 9 maart 2000, derhalve tijdig, is ingekomen, heeft belanghebbende uitsluitend bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de boete van de naheffingsaanslag.
3.8. Naar aanleiding van een boekenonderzoek voor de vennootschapsbelasting heeft de gemachtigde de gehele boekhouding van belanghebbende over de jaren 1997 en 1998 opnieuw ingericht en verwerkt in programma Exact. Hieruit kwam naar voren dat belanghebbende over 1997 nog een bedrag aan omzetbelasting te vorderen had van fl. 5.314,= en over 1998 nog een bedrag te betalen had van fl. 3.255,=. Op grond hiervan wordt op 1 december 2000 genoemde naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van fl. 23.376,=, bestaande uit een bedrag aan enkelvoudige belasting van fl. 18.266,=, aan verhoging van fl. 4.523,= en aan heffingsrente van fl. 587,=. Tenslotte berekent de Inspecteur in zijn verweerschrift de boete op een bedrag van fl. 3.710,=.
3.9. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de hierboven omschreven gang van zaken alsmede op het feit, dat het boekenonderzoek reeds op 25 juni 1999 was ingesteld, waarna belanghebbende haar suppletieaangiften respectievelijk op 16 en 27 september 1999 indiende - waarvan de Inspecteur in zijn vertoogschrift overigens verklaart deze niet te hebben ontvangen - van een vrijwillige verbetering als bedoeld in § 22 van het Voorschrift administratieve boeten (afgekort: VAB 1993) - ter zake van de boete over het jaar 1997 -, respectievelijk § 28, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (afgekort: BBBB 1998) - ter zake van de boete over het jaar 1998 - geen sprake is. Het Hof merkt hierbij wel op dat belanghebbendes voormalige boekhouding, zoals blijkt uit het jaar 1997, ook ten nadele van belanghebbende werkte alsmede, zoals uit hetgeen onder 3.8 staat vermeld, belanghebbende haar werkwijze inmiddels heeft verbeterd.
3.10. Eerst op 18 december 2002 is belanghebbende opgeroepen voor de zitting van 29 januari 2003.
3.11. Nu tussen het beroepschrift, dat op 9 maart 2000 ter griffie van het Hof is ingekomen, en het houden van de zitting op 29 januari 2003 bijna 2 jaren en 11 maanden zijn verstreken, tussen de aankondiging van de boete in het rapport, uitgebracht naar aanleiding van het boekenonderzoek op 28 september 1999 en de datum van de zitting meer dan 3 jaren en 4 maanden zijn verstreken, terwijl voor dit tijdsverloop geen bevredigende verklaring bestaat en er geen bijzondere omstandigheden bestaan, die het hiervóór vermelde tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen, met name de tijd dat de zaak bij het Hof heeft stilgelegen, alsmede gelet op de totale duur van de procedure, op de procesgang in haar geheel, het gegeven dat het hier een relatief eenvoudige zaak betreft, alsmede gelet op alle bovenstaande feiten en omstandigheden, moet worden geoordeeld, dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het Hof vindt hierin aanleiding, mede in aanmerking genomen de ernst van de overschrijding in samenhang met de omstandigheden van het geval (een totale procesduur gerekend vanaf de aankondiging van de verhoging in het controlerapport van meer dan 3 jaren en 4 maanden, de geringe ingewikkeldheid van de zaak en de verbeterde werkwijze van belanghebbende als voormeld) de verhoging geheel te laten vervallen.
4. Griffierecht en proceskosten
Nu het beroep gegrond is, dient de Staat der Nederlanden, als de rechtspersoon in de zin van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht het door belanghebbende op grond van artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betaalde griffierecht ad. € 204,20 (fl. 450,=) ingevolge genoemd artikel 8:74 aan belanghebbende te vergoeden.
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644,= voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan op 12 februari 2003 door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 februari 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 163,50.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 163,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.