Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2003, AF7454, 00/01026
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2003, AF7454, 00/01026
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 januari 2003
- Datum publicatie
- 17 april 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7454
- Zaaknummer
- 00/01026
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/01026
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X, overleden op 1 november 2000, zijn laatste woonplaats te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
aanslag, bezwaar en uitspraak
1.1. Aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van fl. 114.011,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij de uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
beroep- en verweerschrift
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
onderzoek ter zitting
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsvonden op 27 november 2002 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de zoon van belanghebbende, als gemachtigde van de erfgenamen van belanghebbende,
- diens gemachtigde,
- alsmede, de Inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de gedeeltelijk hiervan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen hen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende, geboren in maart 1926, overleden in november 2000, niet hertouwde weduwnaar van de in september 2000 overleden mevrouw A, met wie hij in voor beiden eerste echt was gehuwd, heeft als zijn enige erfgenamen achtergelaten zijn negen kinderen, waarvan blijkens een als bijlage 1 bij het beroepschrift in kopie tot de stukken behorende verklaring van erfrecht de heren B en C, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd zijn de andere erfgenamen in de nalatenschap van belanghebbende te vertegenwoordigen.
2.2. Belanghebbende oefende in de vorm van een eenmanszaak een onderneming (hierna: de onderneming) uit vanaf 1952 als bakker in een door hem gehuurd gedeelte in het woonhuis met winkelruimte Astraat 1 te Y (hierna: het pand).
In mei 1962 heeft belanghebbende het pand gekocht en door een verbouwing een kamer bij het bedrijfsgedeelte betrokken. Vanaf die datum tot het najaar in 1965 bestaan de activiteiten van de onderneming uit die van een bakkerij en een winkel in levensmiddelen. Vanaf laatstbedoelde datum bestaan de activiteiten van de onderneming alleen nog uit die van een winkel in levensmiddelen.
Op 1 juli 1984 heeft belanghebbende het zaaksgedeelte van het pand met inrichting verhuurd aan zijn genoemde zoon de heer A en is hij in de daarin uitgeoefende onderneming met zijn echtgenote werkzaam gebleven.
In mei 1994 heeft de genoemde zoon van belanghebbende, de heer A, zijn vorenbedoelde onderneming gestaakt. Vanaf die tijd heeft belanghebbende pogingen gedaan het zaakgedeelte van het pand met inrichting te verhuren. Toen hij hierin niet slaagde, heeft hij zijn onderneming per 2 januari 1995 (beroepschrift) geliquideerd.
2.3. In de als bijlage 3 bij het beroepschrift tot de stukken behorende brief van belanghebbende van 3 november 1994 staat op bladzijde 1 onder meer het volgende:
"De boekingen komen voor onder
1. zaakgedeelte 1963 (=1962)
2. verbouwing 1970
3. emballage-loods 1971
4. verbouwing 1974
Een verdere omschrijving van het zaakgedeelte komt op de jaarstukken niet voor;
wel werd vanaf het begin uitsluitend het strikt-zakelijk gebruikte deel van het pand als zakenpand beschouwd en sindsdien ook behandeld conform het advies van de toenmalige adviseur Dhr. D uit Z.".
2.4. Partijen zijn overeengekomen, volgens belanghebbende in zijn bezwaarschrift op 23 november 1994, als daar vermeld, "de waarde te doen bepalen door twee taxateurs, een vanwege de inspectie en de ander vanwege belastingplichtige"
2.5. In een als bijlage 4 bij het aanvullend beroepschrift in kopie tot de stukken behorende, na de onder 2.3 vermelde brief geschreven,
brief van de Belastingdienst Ondernemingen P aan genoemde gemachtigde van belanghebbende van 8 november 1994, ondertekend door de Belastingdienst/Ondernemingen P en belanghebbende respectievelijk te P op 8 november 1994 en te Y op 23 november 1994 staat onder meer het volgende vermeld:
"Betreft
minnelijke taxatie
Geachte heer,
De Belastingdienst/Ondernemingen P,
en
X
Astraat 1
Y
zijn overeengekomen dat de waarde van het onroerend goed m.i.v. heden van
adres: Astraat 1 Y
bepaald zal worden door twee deskundigen
Deze deskundigen zijn:
1. een bevoegde ambtenaarvan de Belastingdienst/Registratie & Successie;
2. (Naam taxateur) F Onroerend Goed
(adres) Bstraat 1
(woonplaats) P
Als de deskundigen twee verschillende waarde vaststellen, zal het gemiddelde van deze twee waarden als waarde van het onroerend goed worden aangenomen.
Alle lasten die aan de taxatie zijn verbonden, komen voor rekening van X.
Een exemplaar van deze overeenkomst is per ommegaande retour gezonden naar de Belastingdienst/Ondernemingen P.".
Deze overeenkomst is aangegaan op grond van de volgende tot die brief onder meer behorende gegevens:
"1. Kadastrale omschrijving en grootte 1. Y I 0
2. Plaatselijk bekend als: 2. Astraat 1
Y
3. Aard van de onroerende goederen: 3. woonhuis met
winkelruimte
12. Schatting ten dienste van de heffing van: 12. inkomstenbelasting
13. Volgens waarde per datum: 13. taxatiedatum
14. Welke deskundige wordt door U voorgesteld?14. F Onroerend
Goed P.".
2.6. In het als bijlage 5 bij het aanvullend beroepschrift in kopie tot de stukken behorende door na te noemen taxateurs op 20 december 1994 ondertekend taxatierapport van de op grond van de onder 2.4 vermelde overeenkomst plaatsgehad hebbende taxatie staat het volgende vermeld:
"
TAXATIERAPPORT
Uitgebracht door:
G taxateur o.g. ter Inspektie Registratie & Successie te "Q, Postbus 1
en
H, makelaar/taxateur o.g., ten deze handelende namens F Makelaars, gevestigd te P, Bstraat 1
Betreffende het objekt: Astraat 1, Y, eigendom van X, wonend als voornoemd
Kadastraal bekend: Gemeente Y
Sektie: I
Nummer: 0
Oppervlakte: 12 are 55 ca.
Bron: Kadaster Z
Door de ondergetekenden is opgenomen en gewaardeerd een gedeelte van
voornoemd objekt,
te weten: - winkelruimte ca. 187 m²
- magazijn ca. 17 m²
- emballage loods ca. 77 m²
Ondergetekenden verklaren. na opname ter plaatse en met inachtneming van alle voor deze taxatie relevante gegevens, voormeld gedeelte te waarderen op een vrije verkoopwaarde per heden van f 175.000,-- (...).
Aldus gedaan en opgemaakt te goeder trouw, naar beste kennis en wetenschap.
te P
de 20e december 1994".
2.7. Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaarschrift is belanghebbende op 12 november 1997 op de Belastingdienst Ondernemingen te P gehoord. Hierbij waren aanwezig belanghebbende, genoemde gemachtigde van belanghebbende, genoemde taxateur die bij de taxaties in opdracht van belanghebbende handelde en tezamen met genoemde taxateur van de belastingdienst voormelde overeenkomst van minnelijke waardering heeft uitgevoerd, de behandelaar van het bezwaar, de heer H, de informatiecoördinator/contactpersoon
R & S, de heer de I, en genoemde taxateur van de belastingdienst.
Na de toelichting van "de doelstelling bij de uitvoering van gezamenlijke taxaties" hebben beide genoemde taxateurs op deze hoorzitting, na hiertoe uitdrukkelijk gevraagd te zijn, bevestigd dat zij overeenstemming hadden over de uiteindelijk vastgestelde waarde voor het bedrijfsgedeelte van fl. 175.000,= alsmede verklaard dat zij nog steeds achter dit standpunt staan.
Aan het slot van vorenbedoelde hoorzitting heeft zowel de taxateur van belanghebbende als de taxateur van de belastingdienst verklaard van mening te zijn dat zij zijn uitgegaan van het juiste object en tevens dat daarbij de geëigende waarderingsmethoden zijn toegepast.
2.8. In de als bijlage 7 bij het aanvullend beroepschrift in kopie tot de stukken behorende brief van 29 november 1996 staat, in de achtste alinea, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende:
"Daar een hertaxatie bezwaarlijk was omdat de nieuwe eigenaar in
het pand inmiddels gesloopt, ingericht en gebouwd had, is de waarde vanuit de reproductiekosten berekend door een calculator bouwbedrijf, met als resultaat:
oppervlakte bruto
winkelgedeelte 199.86 m²
magazijn en emballageloods 85,56 m²".
2.9. Bij notariële akte in februari 1995 heeft belanghebbende het pand verkocht voor fl. 435.000,=.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht de waarde van het bedrijfsgedeelte van het pand per liquidatiedatum 2 januari 1995 (beroepschrift) heeft vastgesteld op fl. 175.000,=.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan, buiten hetgeen hiervóór staat vermeld, nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
Belanghebbende
Niet de waarde van het ter beschikking van de onderneming gestelde bedrijfsgedeelte van het pand is van belang maar het gedeelte van het pand dat als bedrijfsgedeelte is geboekt.
Anders dan in het vertoogschrift op bladzijde 2, laatste alinea, en op bladzijde 3 eerste alinea staat vermeld, bestond er direct al kritiek op het object, zoals dat door genoemde taxateurs is gewaardeerd.
De nieuwe eigenaar van het pand gebruikt het voor het publiek opengestelde gedeelte daarvan voor de verkoop van tuin- en hoveniersartikelen. Mogelijk zal een uitbreiding daarvan plaatsvinden door wijziging van het bestemmingsplan.
Inspecteur
Uit het hoorverslag blijkt dat de beide taxateur staan achter het door hen vastgestelde zakelijk gedeelte van het pand en de daaraan door hen toegekende waarde. Dit in aanmerking nemende is de Inspecteur van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat die taxateurs niet het juiste object hebben getaxeerd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 39.011,=. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uit de als bijlage 14c bij het aanvullend beroepschrift tot de stukken behorende "OPSTELLING UITGAANDE VAN DE TAXATIES G/H MET AANPASSINGEN" komen de navolgende grieven van belanghebbende naar voren:
1. de grief van een onjuiste objectafbakening bij genoemde minnelijke waardering, hieruit bestaande dat genoemde taxateurs ten onrechte 8,5 m² teveel aan het magazijn hebben toegekend en
2. zakelijk weergegeven, de grief dat genoemde taxateurs bij hun waardering niet dan wel onvoldoende rekening hebben gehouden met het navolgende: de ruimte benodigd voor faciliteiten, als in dat stuk vermeld, de aanvoer naar het magazijn (emballageloods), de aanleg van afzonderlijke electriciteit- gas- water- en rioolinstallatie,
de aanleg van toiletten, wasruimte, garderobe, de aanleg van (afscheiding) kantoor en extra vluchtdeur aan straatkant.
4.2. Partijen hebben een overeenkomst gesloten van minnelijke waardering van het bedrijfsgedeelte van het pand.
Partijen zijn, overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad inzake een bindend advies heeft geoordeeld in zijn arrest van 25 maart 1994, nr. 15291, NJ 1995/23, hieraan gebonden, tenzij de uitkomst hiervan zozeer ingaat tegen de redelijkheid en billijkheid dat het in strijd zou zijn met de goeder trouw om de wederpartij hieraan gebonden te willen houden.
Hiervan is om de navolgende redenen geen sprake
- de deskundigheid van genoemde taxateurs
- de eed bij de aanvaarding van hun ambtsbediening afgelegd
- de opname ter plaatse, waarbij de taxateurs hebben geconstateerd
welk gedeelte van het pand bij de onderneming in gebruik was
- de onder 2.8 bij de berekening van de waarde vanuit de reproductiekosten vermelde bruto oppervlakte van het winkelgedeelte van 199,86 m² en van het magazijn en emballageloods van 85,56 m² in totaal 285.42 m², welke groter is dat de in het taxatierapport onder 2.5 vermelde totale oppervlakte van het bedrijfsgedeelte, bestaande uit de winkelruimte van ca. 187 m², het magazijn ca. 17 m² en de emballageloods van ca. 77 m², van 281 m²
- de onder 2.6 vermelde feiten
- de verkoopprijs in de notariële akte van 1 februari 1995 van
fl. 435.000,=, als vermeld onder 2.9
- zo hetgeen onder 2.3 staat vermeld al niet in overeenstemming is
met het vorenstaande door het woord "strikt-zakelijk" dit door dat woord onvoldoende wordt bestreden.
Het Hof merkt hierbij nog op dat deskundigen met de deskundigheid op het gebied van waardering van onroerende zaken als die van genoemde taxateurs bij hun waardering rekening houden met de gegevens als door belanghebbende naar voren gebracht en vermeld onder 4.1,punt 2.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof vindt geen aanleiding met gebruikmaking van de hem in artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleende bevoegdheid te gelasten dat het door belanghebbende voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 27,23 (= fl. 60,=) geheel of gedeeltelijk door de Staat der Nederlanden wordt vergoed.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond;
bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 20 januari 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 januari 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.