Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-02-2003, AF7456, 00/02291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-02-2003, AF7456, 00/02291

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 februari 2003
Datum publicatie
17 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7456
Zaaknummer
00/02291

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02291

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 7 december 1998 voor het jaar 1987 de onderhavige navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 522.271,--. Bij deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd van 100 percent van de nagevorderde belasting en heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van ƒ 183.887,--.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag, de daarbij opgelegde vergrijpboete en de in rekening gebrachte heffingsrente tijdig bezwaar ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 272.685,--, de verzuimboete verminderd tot 65 percent van de nagevorderde belasting en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot ƒ 69.739,--.

1.3. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23). De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.4. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en wat betreft de vergrijpboete in het openbaar plaatsgehad op 3 december 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, A, tot bijstand van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, B.

1.6. Op 25 november 2002 is bij het Hof binnengekomen een brief van belanghebbende met daarbij een ordner met nadere stukken, gerubriceerd onder tabblad 1 tot en met 13.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren ervan overgelegd aan het Hof en de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vijf bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het Hof rekent de pleitnota en de vijf overgelegde bijlagen tot de gedingstukken.

1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de gedeeltelijk hiervan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. In een brief van 1 december 1998 aan belanghebbende is onder meer de onderhavige navorderingsaanslag aangekondigd. In die brief, geschreven op briefpapier van de belastingdienst ondernemingen P, staat onder andere het volgende:

"Het dossier van de heer X te Y is door mijn collega van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Q, de heer C, ter verdere afhandeling aan mij overgedragen. Bij deze deel ik u mede dat ik de in zijn brief van 1 mei 1998 aangekondigde navorderingsaanslagen IB/VB over de jaren 1987/1988 tot en met 1996/1997 ga opleggen.

Dit leidt tot het volgende overzicht:

(...)

De navorderingsaanslagen over de jaren IB 1987/VB 1988 tot en met IB 1992/VB 1993 worden opgelegd met 100% boete, waarvan niets wordt kwijtgescholden. De andere jaren worden nagevorderd zonder boete.

Bij de berekening van de nieuw vastgestelde belastbare vermogens over de jaren 1988 tot en met 1991 ben ik uitgegaan van de belastingvrije sommen die horen bij tariefgroep 3. Met de aanwezigheid van andere vermogens en eventuele kinderaftrekken in die jaren heb ik bij gebrek aan gegevens geen rekening gehouden.

Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.

Hoogachtend,

Belastingdienst/Ondernemingen P,

De inspecteur

Namens deze

(handtekening)

B".

2.2. Op het biljet waarbij de onderhavige navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de heffingsrente aan belanghebbende zijn bekendgemaakt staat niet vermeld door wie de navorderingsaanslag en de boete zijn opgelegd en de heffingsrechte in rekening is gebracht. Wel staat daarop vermeld "INSPECTEUR P Astraat 1".

2.3. In een brief van 31 mei 2000 is aan belanghebbende een zogenoemde "kennisgeving op een bezwaarschrift" gezonden. In deze brief, geschreven op briefpapier van de belastingdienst ondernemingen P, staat onder andere het volgende:

"Op 15 december 1998 ontving ik uw brief waarin u namens uw cliënt de heer X pro forma bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag 1987 en de boete. Het aanslagnummer is 1 en de dagtekening is 7 december 1998. U heeft uw bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn ingediend. Op 1 maart 1999 heeft u dit bezwaarschrift gemotiveerd. Uw bezwaar is daarom ontvankelijk.

Samenvatting van het bezwaar

(...)

Beoordeling van het bezwaar

(...)

Ik kom daarom deels aan uw bezwaar tegemoet.

Deze kennisgeving hoort bij de verminderingsbeschikking die u wordt toegezonden. Als u het niet eens bent met mijn beslissing, kunt u in beroep gaan nadat u deze verminderingsbeschikking heeft ontvangen. Hoe u dat moet doen, leest u in de bijgevoegde toelichting.

Hoogachtend,

Belastingdienst/Ondernemingen P,

De inspecteur

namens deze

(handtekening)

B".

2.4. Op het biljet waarbij de cijfermatige uitwerking van de onderhavige uitspraak op bezwaar zijn bekendgemaakt staat niet vermeld door wie de uitspraak is gedaan. Wel staat daarop vermeld

"Voor vragen over de berekening kunt u terecht bij:

Belastingdienst/Ondernemingen

P

Astraat 1

(...)".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. Moet de uitspraak op bezwaar worden vernietigd omdat die uitspraak in strijd met het bepaalde in artikel 10:3 Awb krachtens mandaat is gedaan door degene die krachtens mandaat de navorderingsaanslag en de vergrijpboete heeft opgelegd en de heffingsrente in rekening heeft gebracht?

b. Is de onderhavige navorderingsaanslag tot een juist bedrag opgelegd en is daarbij terecht en tot een juist bedrag een vergrijpboete opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat vraag a bevestigend moeten worden beantwoord en vraag b ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan het volgende toegevoegd:

3.2.1. De Inspecteur:

Voor dat ik uitspraak op bezwaar deed heb ik de heer A opgebeld en hem gevraagd of hij er mee akkoord ging dat ik het bezwaar zou afhandelen terwijl ik ook al de navorderingsaanslag had opgelegd. Bij die gelegenheid heb ik gewezen op artikel 10:3 Awb. Hij heeft tegenover mij toen uitdrukkelijk verklaard dat hij niet hechtte aan dergelijke formaliteiten en dat hij er geen moeite mee had dat ik op het bezwaar zou beslissen.

Ik heb dit bevestigd in een brief van 21 december 1998 aan belanghebbende, en daarop heb ik geen reactie ontvangen. Die brief kan ik niet tonen of overleggen.

3.2.2. Belanghebbende:

De heer A kan zich niet herinneren dat hij de door de Inspecteur gestelde verklaring heeft afgelegd. Hij kan zich dat ook niet voorstellen. Wel kan hij zich voorstellen dat hij heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben als er in het kader van de pogingen om te komen tot een minnelijke regeling, besprekingen met de heer B zouden worden gevoerd.

Ik ken de brief van 21 december 1998, waarnaar de Inspecteur verwijst, niet. Ik betwist dat deze brief ooit door belanghebbende is ontvangen.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag en vernietiging, althans vermindering, van de opgelegde vergrijpboete, met een overeenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat aan de vaststaande feiten, zoals deze zijn vermeld onder 2, de gevolgtrekking moet worden verbonden dat B degene is die de navorderingsaanslag en de vergrijpboete heeft opgelegd en de heffingsrente in rekening heeft gebracht en dat B eveneens degene is die in feite de bestreden uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. De Inspecteur heeft deze gevolgtrekking niet betwist en de onjuistheid ervan is ook overigens niet gebleken, zodat het Hof van de juistheid van die gevolgtrekking uitgaat.

Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, Awb en op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn arrest van 8 februari 2002, nr. 36.234, BNB 2002/138, is hier naar het oordeel van het Hof een essentieel voorschrift geschonden bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. Uitgaande van dat oordeel dient naar het oordeel van het Hof de bestreden uitspraak te worden vernietigd en zal de Inspecteur opnieuw uitspraak moeten doen op het door belanghebbende ingediende bezwaar.

4.2. De Inspecteur heeft nog gesteld dat belanghebbende, althans A mondeling heeft verklaard akkoord te gaan met de afdoening van het bezwaar door B. Van de zijde van belanghebbende is deze stelling echter gemotiveerd betwist en de Inspecteur, op wie naar het oordeel van het Hof in dit verband de bewijslast rust, heeft daar tegenover geen bewijs geleverd. Deze stelling moet daarom als zijnde niet aannemelijk gemaakt ter zijde worden geschoven.

5. Schadevergoeding

Nu de Inspecteur opnieuw zal moeten beslissen op het door belanghebbende ingediende bezwaar met inachtneming van het gestelde in artikel 10:3, derde lid, Awb, acht het Hof geen gronden aanwezig om de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gestelde schade, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase.

6. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.

7. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,-- (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 1.811,25.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, draagt aan de Inspecteur op opnieuw te beslissen op belanghebbendes bezwaar, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.811,25, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en N. van Beelen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 25 februari 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 februari 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.