Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-02-2003, AF7458, 99/01412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-02-2003, AF7458, 99/01412

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 februari 2003
Datum publicatie
17 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7458
Zaaknummer
99/01412

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01412

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 55.563,-, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 85,-.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van vrijdag 1 november 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord

- gemachtigde van belanghebbende,

- alsmede, de ambtenaar.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende, gehuwd en vader van een kind, is als leraar Godsdienst/Levensbeschouwing in dienstbetrekking bij een middelbare school. Belanghebbende heeft een aanstelling voor 24 uur, een volledige aanstelling is 29 uur.

2.2. Belanghebbende is sedert 1989 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eigenaar van de eenmanszaak handelend onder de naam A. De bedrijfsactiviteiten omvatten, volgens het uittreksel van de inschrijving in het handelsregister dat tot de stukken behoort, de technische bewaking van gebouwen, instellingen, bedrijven, installaties en productieprocessen; het betreffende uittreksel maakt geen melding van de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf. Belanghebbende is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.

2.3. Belanghebbende huurt van zijn vader een tweetal panden, waarvan de onderhoudstoestand volgens belanghebbende abominabel slecht is te noemen; de Inspecteur, die de betreffende panden aan de buitenkant heeft bezichtigd, spreekt van nagenoeg verkrotte panden. Van deze panden verhuurt belanghebbende sedert verscheidene jaren en zo ook in het onderhavige jaar kamers aan diverse huurders. De inkomsten en uitgaven met betrekking tot deze kamerverhuur verantwoordt belanghebbende, tezamen met de opbrengst wegens verleende diensten, als winst uit onderneming.

2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het onderhavige jaar een bedrag ad fl. 17.576,- aan looninkomsten niet aangegeven.

Naar aanleiding van de geclaimde zelfstandigenaftrek vraagt de Inspecteur bij schrijven d.d. 9 november 1998 aan de gemachtigde van belanghebbende, nota bene de gemachtigde is eveneens de vader van belanghebbende en dus ook de verhuurder van de in 2.3 genoemde panden, onder meer om nadere informatie. Bij schrijven d.d. 9 december 1998 rappelleert de Inspecteur belanghebbende in persoon en wijst hem op de artikelen 25, lid 6, respectievelijk 29, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (gelezen in de voor het onderhavige jaar geldende tekst; hierna: AWR).

Op 24 december 1998 heeft belanghebbende nog niet geantwoord op de door de Inspecteur gestelde vragen en legt de Inspecteur de onderhavige aanslag op, waarbij het aangegeven inkomen wordt gecorrigeerd met fl. 17.576,- niet aangegeven looninkomsten,

fl. 9.825,- zelfstandigenaftrek en fl. 130,- toevoeging fiscale oudedagsreserve.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft belanghebbende in het onderhavige jaar recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek voor een bedrag ad fl. 9.825,-?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Zelfs indien de bewijslast op grond van artikel 29 AWR is verzwaard, voldoe ik nog aan de op mij rustende bewijslast.

Ik persisteer bij de door mij overgelegde urenberekening leraar; een godsdienstleraar hoeft geen sommen na te kijken en dergelijke.

De Inspecteur

Belanghebbende heeft de bewijslast niet alleen op grond van artikel 29 AWR, maar ook omdat het hier een geclaimde aftrekpost betreft.

Belanghebbende maakt het aantal door hem gewerkte uren niet aannemelijk; het leraarschap zal in 1997 circa 1.600 uur gekost hebben.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof hem begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen ad fl. 45.738,-. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in zijn aangifte voor 1997 een bedrag aan looninkomsten ad fl. 17.576,- niet heeft aangegeven.

Gelet op de omvang van dit bedrag, in relatie tot het aangegeven inkomen volgt hieruit naar het oordeel van het Hof, dat belanghebbende niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de AWR heeft gedaan; het beroep dient derhalve te worden afgewezen indien belanghebbende niet heeft doen blijken dat de onderhavige aanslag onjuist is. Gelet op de door de wetgever gebezigde terminologie "gebleken is", is dan niet voldoende dat belanghebbende de door hem geclaimde zelfstandigenaftrek slechts aannemelijk maakt.

4.2. Bij zijn schrijven van 9 november 1998 en zijn rappel van 9 december 1998 heeft de Inspecteur op grond van artikel 47 AWR belanghebbende om informatie verzocht; deze informatie heeft belanghebbende niet verstrekt. Op grond van artikel 29, lid 1 van de AWR wijst de rechter ook in dat geval het beroep af, tenzij gebleken is dat de betreffende aanslag onjuist is.

4.3. Gelet op het feit, dat naast de verhuur van de twee panden belanghebbende in het onderhavige jaar klaarblijkelijk ook nog een omzet ad fl. 7.950,- wegens verleende diensten realiseert, is het Hof van oordeel dat in casu, onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 64) gesproken kan worden van het door belanghebbende drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 6 van de Wet IB 64.

Indien belanghebbende voldoet aan de in artikel 44m Wet IB 64 gestelde eisen heeft hij derhalve recht op zelfstandigenaftrek.

4.4. Met de door belanghebbende overgelegde becijferingen, die bestaan uit geschatte en afgeronde aantallen uren, niet gespecificeerd naar dag en datum en derhalve niet controleerbaar en tevens door de Inspecteur gemotiveerd bestreden, maakt belanghebbende evenwel geenszins aannemelijk, laat staan dat hij voldoet aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast van artikel 29 AWR, dat hij in het onderhavige jaar voldaan heeft aan het in lid 1 van artikel 44m Wet IB 64 gestelde criterium van 1225 uur.

Het Hof neemt hierbij mede in ogenschouw hetgeen de Inspecteur tegenover belanghebbendes berekeningen heeft gesteld; met name het door het leraarschap vereiste aantal uren en de met het verhuren van kamers in twee panden gepaard gaande werkzaamheden maken naar het oordeel van het Hof volstrekt onaannemelijk dat de voor werkzaamheden beschikbare tijd van belanghebbende in het onderhavige jaar voor ten minste 1225 uur in beslag is genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.

Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 27 februari 2003 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 27 februari 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.