Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2003, AF8148, 96/01050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2003, AF8148, 96/01050

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 februari 2003
Datum publicatie
2 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8148
Zaaknummer
96/01050

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 96/01050

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (Oostenrijk) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995.

De gronden voor de beslissing

1.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een vermogen in Nederland van ƒ 70.000,-. De Inspecteur heeft ter zake een aanslag opgelegd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 70.000,-. De aanslag is, blijkens het opschrift, opgelegd aan "X, p/a A, B straat 1, postcode C te D".

1.2. Mevrouw A, wonende te B straat 1, postcode C te D, heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in punt 1.1 genoemde aanslag. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 10 april 1996 gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is gericht aan "X, P/a A, B straat 1, postcode C te D.

1.3. Bij brief van 11 april 1996 heeft mevrouw A beroep ingesteld tegen de in punt 1.2 genoemde uitspraak.

1.4. De griffier heeft mevrouw A bij brief van 21 juni 1996 verzocht alsnog een volmacht over te leggen in de onderhavige zaak.

1.5. Bij brief van 6 juli 1995 (kennelijk is bedoeld 6 juli 1996) heeft mevrouw A bericht dat de machtiging aan belanghebbende is gevraagd. Op 30 juli 1996 is op de griffie van het Hof een machtiging ontvangen. Deze luidt als volgt:

DE ONDERGETEKENDE, mw X

WONENDE TE Y

AAN DE E straat 1

verklaart met deze volmacht te verlenen en te machtigen

mevrouw A en/of de heer F, beiden wonende te D aan de B straat 1 om voor en namens hem/haar ondergetekende tegen de aanslag inkomstenbelasting een beroepschrift in te dienen en terzake al datgene te verrichten, wat hij/zij ondergetekende zou mogen, moeten of kunnen doen.

aldus ondertekend te Y

op heden de 20 juli 1996

(volgt handtekening)

1.6. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

2.1. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de derde meervoudige Belastingkamer van het Hof van 28 april 1999 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer F, zijnde één der genoemde personen in de in punt 1.5 genoemde machtiging, alsmede de Inspecteur.

2.2. De heer F heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2.3. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof de zaak aangehouden teneinde de heer F in staat te stellen alsnog een op de onderhavige zaak toegespitste machtiging in te dienen, daar uit de reeds ingestuurde machtiging niet bleek dat hij bevoegd is belanghebbende te vertegenwoordigen in de onderhavige zaak betreffende de aanslag vermogensbelasting 1995. Tevens werd de heer F de gelegenheid geboden alsnog een kopie van zijn conclusie van repliek in te sturen, van welke conclusie de heer F beweerde die reeds bij schrijven van 13 november 1996 te hebben ingediend. Op de griffie van het Hof is deze destijds echter niet ontvangen.

2.4. Bij fax van 28 april 1999 bericht de heer F met betrekking tot de machtiging aan het Hof dat hij van mening is dat geen nieuwe machtiging behoeft te worden gevraagd aan belanghebbende.

2.5. De griffier heeft verklaard dat hij op 29 april 1999 telefonisch contact met de heer F heeft gezocht waarbij de griffier hem heeft gewezen op de omstandigheid dat het Hof, zoals de heer F reeds op de mondelinge behandeling is gezegd, de ingediende machtiging niet voldoende acht en een nieuwe, op de onderhavige zaak betrekking hebbende, machtiging verlangt. De heer F heeft in dat gesprek verklaard dat hij geen nieuwe machtiging van belanghebbende zou vragen en dat hij het vragen van een volmacht voor de vermogensbelasting "muggenzifterij" vond.

2.6. Bij brief van 29 april 1999 heeft de heer F alsnog een kopie van de in punt 2.3 bedoelde conclusie van repliek toegestuurd. Met betrekking tot de machtiging is in de brief vermeld dat de machtiging "daarmede voldoet, inziens kantoor, (...) aan datgene wat is bedoeld door belastingplichtige" en "verder is, inziens kantoor, de laatste volzin van de machtiging dermate allesomvattend dat deze daarmede ook de VB behelst".

2.7. De Inspecteur heeft bij brief van 10 juni 1999 gereageerd op de hiervoor genoemde door de heer F na de eerste zitting ingediende stukken.

3.1. De tweede mondelinge behandeling was gepland op 5 maart 2002 te 's-Hertogenbosch voor de eerste meervoudige Belastingkamer van het Hof. Mevrouw A, zijnde één der genoemde personen in de in punt 1.5 genoemde machtiging, verzoekt bij brief van 30 januari 2002 om uitstel van de geplande mondelinge behandeling. Het uitstel is verleend. Op hetgeen mevrouw A, naast het verzoek tot uitstel, overigens in haar brief heeft vermeld slaat het Hof geen acht nu zulks buiten de procesorde is ingediend.

3.2. Op 8 januari 2003 heeft te 's-Hertogenbosch de tweede mondelinge behandeling plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de vierde meervoudige Belastingkamer van het Hof. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

Namens belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij bij op 25 november 2002 naar het door mevrouw A opgegeven kantooradres verzonden brief met ontvangstbevestiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennisgegeven van plaats, dag en uur der mondelinge behandeling.

Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat evenbedoelde oproeping op 27 november 2002 aan het evenbedoelde adres is uitgereikt aan mevrouw A die voor ontvangst heeft getekend.

4.1. De aanslag is op naam van X gesteld. Het beroep is ingediend door (het kantoor van) mevrouw A.

De rechter heeft tot taak zich ervan te vergewissen dat degene die namens een ander beroep instelt daartoe krachtens de wet of een volmacht gerechtigd is. Artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt daartoe dat de rechter van een beweerdelijke gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. In de, voor onderhavige procedure van toepassing zijnde, Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: WARB) is niet een vergelijkbare bepaling opgenomen doch uit de omstandigheid dat in artikel 13 van die wet is bepaald dat vertegenwoordiging krachtens volmacht mogelijk is, volgt reeds dat degene die zich als gevolmachtigde presenteert desgevraagd van zijn volmacht moet kunnen doen blijken.

4.2. Blijkens de tekst van de op verzoek van het Hof ingezonden volmacht was mevrouw A en/of de heer F alleen tot het instellen van beroep tegen "de aanslag inkomstenbelasting" gemachtigd. Naar het oordeel van het Hof valt uit de machtiging niet op te maken dat genoemde personen ook bevoegd zijn tot het indienen van beroep in de onderhavige procedure, te weten de aanslag vermogensbelasting 1995.

4.3. Uit de arresten van de Hoge Raad van 19 december 1984, nummer 22 679, gepubliceerd in BNB 1985/45, en 18 maart 1987, nummer 24 420, gepubliceerd in BNB 1987/175, blijkt dat een gerechtshof, indien het reden heeft te twijfelen of iemand die een beroepschrift heeft ingediend, daarbij voor zichzelf heeft gehandeld dan wel namens een ander is opgetreden, en of in het laatste geval die ander wel volmacht heeft gegeven, de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid moet stellen van zijn bevoegdheid alsnog te doen blijken.

4.4. Het Hof heeft de heer F en/of mevrouw A tot driemaal toe in de gelegenheid gesteld alsnog een toereikende machtiging in te dienen, te weten ten eerste bij de mondelinge behandeling van 28 april 1999, ten tweede bij het telefoongesprek met de griffier op 29 april 1999 en ten derde bij gelegenheid van de uitnodiging voor de mondelinge behandeling van 8 januari 2003, verstuurd aan het adres van het kantoor van mevrouw A, waarin erop wordt gewezen dat indien een belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, deze laatste in het bezit dient te zijn van een daartoe strekkende volmacht.

4.5. Tot op heden is in onderhavige zaak geen op de onderhavige zaak betrekking hebbende machtiging overgelegd. Het door mevrouw A ingestelde beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het Hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de WARB.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld op 11 februari 2003 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken.

Het door (het kantoor van) mevrouw A gestorte griffierecht ad € 34,03 (ƒ 75,-) zal na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door de griffier van het Hof worden teruggegeven.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 11 februari 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.