Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2003, AF8179, 01/01132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2003, AF8179, 01/01132

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 maart 2003
Datum publicatie
2 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8179
Zaaknummer
01/01132

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01132

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraken van het Hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Rivierenland van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende gelijktijdig met de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en vermogensbelasting 2000 bij beschikkingen opgelegde boeten ex artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 6 maart 2003 te Maastricht. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 20 maart 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

-verklaart het beroep gegrond,

-vernietigt de bestreden uitspraken,

-vermindert de bij de beschikkingen opgelegde boeten tot een naar

een bedrag van € 1.429,41 (ƒ 3.150,=), en

-gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake

van het beroep verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (ƒ 60,00) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon

die het griffierecht moet vergoeden.

De gronden voor de beslissing

1. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en vermogensbelasting 2000 te laat ingediend. Niet in geschil is dat het hier betreft een zogenaamd "vierde" verzuim.

In geschil is wel het antwoord op de vraag of de Inspecteur over één jaar tweemaal verzuimboeten mag opleggen, éénmaal voor de inkomstenbelasting en éénmaal voor de vermogensbelasting. Verder klaagt belanghebbende over de absolute en relatieve hoogte van de som van beide boeten (in casu, in totaal, ƒ 3.500,=).

2. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij geen beroep doet op afwezigheid van alle schuld, maar dat hij anders zou hebben gehandeld, indien hij op de hoogte was geweest van de hoge boeten.

Hij stelt overvallen te zijn door de wetswijziging en de daaruit voortvloeiende aanzienlijke verhoging van de boeten.

3. Nu belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan en er sprake is van een zogenaamd "vierde" verzuim, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur overeenkomstig het bepaalde in artikel 67a van de AWR juncto § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 terecht tweemaal een verzuimboete van ƒ 1.750,= heeft opgelegd.

4. Belanghebbende heeft ter zitting toegegeven dat hij dacht dat hij, wanneer hij te laat aangifte deed, ook in 1999 slechts een absoluut en relatief lage boete zou krijgen. Hij gaf toe dat hij verkeerd heeft gecalculeerd.

Het verkeerd calculeren van de boete is naar het oordeel van het Hof in het algemeen geen reden voor enige matiging. Het tegendeel is veel eerder het geval. De boete is juist voor dit soort gevallen bedoeld.

Het Hof ziet geen aanleiding in dit geval daarvan af te wijken.

5. Belanghebbende heeft nog geklaagd over de absolute en relatieve hoogte van de som van beide boeten. Naar zijn oordeel treft het hier slechts één daad. Naar het oordeel van het Hof zijn het twee daden, maar is de cumulatie van boeten in het algemeen wel een mogelijke grond tot matiging.

Mede gelet op het tijdsverloop tussen de indiening van het verweerschrift door de Inspecteur op 28 november 2001 en de door het Hof op 6 maart 2003 gehouden mondelinge behandeling, alsmede gelet op de lengte van de totale, sinds het opleggen van de aanslagen verstreken periode is het Hof ambtshalve van oordeel dat artikel 6 van het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens is geschonden.

In dit geval is naar het oordeel van het Hof een matiging van niet meer dan 10% tot ƒ 3.150,= gepast en geboden gezien de omstandigheden van het geval, in het bijzonder die welke zijn genoemd in punt 4.

6. In het beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat de

Belastingdienst het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daargelaten wat daarvan zij, merkt het Hof op dat dit op zichzelf niet tot vernietiging of vermindering van de aanslag kan leiden.

7. Gelet op het vorenstaande dient te worden beslist zoals hiervoor is vermeld.

De proceskosten.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2003.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 3 april 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,50.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 174,00 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.