Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-02-2003, AF8386, 00/02735
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-02-2003, AF8386, 00/02735
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 februari 2003
- Datum publicatie
- 9 mei 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8386
- Zaaknummer
- 00/02735
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/02735
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en het daarbij genomen besluit inzake de kwijtschelding van de verhoging.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het jaar 1994 een navorderingsaanslag opgelegd tot een bedrag van fl. 71.740,-- aan enkelvoudige belasting met een verhoging, na kwijtschelding, van 25%.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit. Bij gezamenlijke uitspraak van 28 juli 2000 heeft de ambtenaar besloten de navorderingsaanslag te verminderen tot een ten bedrage van
fl. 69.940,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 25%.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,-- ( = € 27,23).
De ambtenaar heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgehad op 10 december 2002 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede, de ambtenaar.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende bezit alle aandelen in X Beheer B.V., welke vennootschap op haar beurt de aandelen in X B.V.bezit. Genoemde vennootschappen vormen met ingang van 1 januari 1992 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De statutaire doelomschrijving van X B.V. is: de aan- en verkoop van, het verlenen van advies en het optreden als bemiddelaar bij aan- en verkooptransacties in agrarische productierechten en agrarisch onroerend goed.
2.2. Belanghebbende treedt op als bemiddelaar bij transacties in agrarische rechten. In dat kader koopt en verkoopt hij, veelal als directeur van X B.V., dergelijke rechten, al dan niet tezamen met onroerende zaken welke geheel of ten dele voor agrarisch gebruik zijn bestemd. In de periode van begin 1990 tot juni 1993 was belanghebbende betrokken bij negen dergelijke transacties. Tot 1993 dreef belanghebbende tevens een varkensfokbedrijf en rundveehouderij.
2.3. Omstreeks 1 juni 1993 sloot belanghebbende met mevrouw A een overeenkomst ter zake van koop en verkoop van een boerderij met ondergrond, staande en gelegen aan de Aweg 1 te Q, voor de somma van fl. 125.000,--. Mevrouw A had deze boerderij door levering in augustus 1992 van een onafhankelijke derde verkregen voor een koopprijs van eveneens fl. 125.000,--, tezamen in één koop met zogenaamde mestrechten welke rechten zij voor een bedrag ad fl. 400.000,-- had verworven.
2.4. Ten tijde van het sluiten van de in 2.3. bedoelde koop- en verkoopovereenkomst was de boerderij verhuurd. De huur van deze derde zou naar verwachting van de bij de overeenkomst betrokken partijen medio 1994 worden beëindigd. In feite werd die huur echter al begin 1994 beëindigd.
2.5. In mei 1994 zette belanghebbende de boerderij, na deze te hebben schoongemaakt, goten en regenpijpen te hebben gerepareerd en de tuin op orde te hebben gebracht, door tussenkomst van een makelaar te koop. Op 11 juni 1994 heeft belanghebbende de boerderij verkocht aan mevrouw B voor een bedrag groot
fl. 250.000,--. Bij deze koop bedong de koopster dat vóór de datum van levering aan haar de ondergrondse tanks/gierkelders door en voor rekening van de verkoper leeggemaakt dienden te worden.
2.6. Nadat belanghebbende de ondergrondse tanks/gierkelders had laten leegmaken is in juni 1994 de transportakte gepasseerd ter zake van de aankoop van de boerderij door belanghebbende. In augustus 1994 is de transportakte gepasseerd ter zake van de verkoop van de boerderij door belanghebbende.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bij de verkoop van de boerderij aan mevrouw B behaalde nettovoordeel ad fl. 116.566,-- in aanmerking moet worden genomen als een inkomst in de zin van artikel 22 lid 1 onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De ambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan nog, zakelijk weergegeven, toegevoegd dat hij een specifieke deskundigheid bezit juist op het vlak van de agrarische rechten, dat agrarische rechten en agrarisch onroerende zaken verschillende goederen zijn en dat 90% van de handel in agrarische rechten geschiedt in transacties waarbij onroerende zaken niet zijn betrokken, voorts dat indien agrarische rechten en agrarische onroerende zaken tezamen worden verhandeld, de waardebepaling van de onroerende zaken gewoonlijk een slag in de lucht is. Voorts heeft belanghebbende hieraan toegevoegd dat hij, nadat hij de boerderij via een makelaar te koop had gezet, door de makelaar niet op de hoogte was gebracht van de door de ambtenaar genoemde bieding van fl. 200.000,-- en deze bieding reeds daarom niet van de hand heeft gewezen.
De ambtenaar heeft belanghebbendes stellingen met betrekking tot de vraag hoeveel transacties met betrekking tot agrarische rechten los van agrarische onroerende zaken geschieden, en met betrekking tot de waardebepaling van onroerende zaken, niet weersproken en met betrekking tot de afgewezen bieding van fl. 200.000,-- aangevoerd dat belanghebbende zelf bij de hoorzitting in de bezwaarfase heeft verklaard dat hij de bedoelde bieding heeft afgewezen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ten tijde van de aankoop van de boerderij het litigieuze voordeel kon voorzien.
4.2. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de ambtenaar, mede gelet op hetgeen belanghebbende onweersproken ter zitting heeft verklaard, niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een specifieke deskundigheid bezat op het vlak van agrarische onroerende zaken.
4.3. Voorts neemt het Hof hierbij in aanmerking dat belanghebbende de boerderij in juni 1993 heeft gekocht van mevrouw A voor dezelfde prijs als waarvoor mevrouw A die boerderij ongeveer een jaar eerder van een onafhankelijke derde had gekocht. Het Hof verbindt aan deze omstandigheid de conclusie dat de prijs waarvoor belanghebbende de boerderij verwierf, niet kennelijk een te lage prijs was zodat uit hoofde daarvan het toen niet reeds voorzienbaar was dat bij een eventuele latere verkoop uit hoofde daarvan een aanzienlijk voordeel zou kunnen worden behaald.
De ambtenaar heeft althans het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4.4. Ten slotte is het Hof van oordeel dat de werkzaamheden welke belanghebbende zich ten aanzien van de boerderij getroost heeft, te weten de schoonmaak- en opknapwerkzaamheden, niet te boven gaan hetgeen als normaal vermogensbeheer kan worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor het doen leegmaken van de ondergrondse tanks/gierkelders uit hoofde van de jegens de uiteindelijke koopster van de boerderij aangegane verplichting.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is in totaal € 966,=.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 27,23,
- veroordeelt de ambtenaar in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,=, en
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken
op: 17 februari 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 februari 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.