Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-03-2003, AF8875, 00/02016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-03-2003, AF8875, 00/02016

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 maart 2003
Datum publicatie
19 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8875
Zaaknummer
00/02016

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02016

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van (destijds) het Hoofd van de eenheid Registratie en successie te P, van de rijksbelastingdienst op het bezwaarschrift betreffende de aanslag in het recht van schenking, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De aanslag is opgelegd aan een onbekende verkrijger betreffende een schenking door de heer A naar een belastbare verkrijging van ƒ 99.882,-, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,- (€ 27,23).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 22 november 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is verschenen en gehoord, de Inspecteur.

Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 17 oktober 2002 aangetekend naar het in het beroepschrift genoemde adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van plaats en tijdstip van de zitting.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een brief met bijlage overgelegd aan het Hof.

1.4. Het Hof heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen zich over de inhoud van de brief met bijlage uit te laten. Het Hof rekent de reactie van belanghebbende, vervat in zijn brief van 14 januari 2003, tot de stukken van het geding. Met toestemming van partijen heeft het Hof vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.

2.1. In november 1998 is te Y overleden de heer A (hierna: erflater). Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt in maart 1979, bij welk testament hij tot enige en algehele erfgenamen heeft benoemd, tezamen en voor gelijke delen, belanghebbende en diens echtgenote B.

2.2. In de aangifte voor het recht van successie werd als domicilieadres de naam en het adres van belanghebbende, de executeur testamentair, vermeld.

2.3. Beide erfgenamen hebben op 25 februari 2000 ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Y de nalatenschap van erflater verworpen.

2.4. De Inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2000 een aanslag in het recht van schenking opgelegd. De Inspecteur was van mening dat sprake was van een schenking door erflater vóór zijn overlijden aangezien er grote bedragen voorafgaande aan het overlijden waren opgenomen van de bankrekening van erflater. Omdat de persoon van de verkrijger en de relatie tussen schenker en begiftigde niet bekend was aan de Inspecteur, heeft hij de aanslag in verband met het bepaalde in artikel 29 van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet) opgelegd aan een onbekende verkrijger. De aanslag is gestuurd naar het in de aangifte voor het recht van successie opgenomen domicilieadres, te weten dat van belanghebbende.

2.5. Door de boedelnotaris is op 6 maart 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag. Blijkens de uitspraak op bezwaar werd als bezwaar aangevoerd dat de erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen en daarom geen aanslag kan worden opgelegd.

2.6. Op 13 april 2000 is door de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift waarbij het bezwaar werd afgewezen.

2.7. Belanghebbende heeft, op eigen naam, tegen deze uitspraak beroep ingesteld op 24 mei 2000.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep?

2. Zo ja, is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar?

3. Zo ja, is de aanslag terecht opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat de vragen 1 en 2 bevestigend en vraag 3 ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag.

De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, primair tot

niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van belanghebbende en subsidiair tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Blijkens de ter griffie terugontvangen retourkaart van de onder 1.3. vermelde uitnodiging, is deze postzending op 24 oktober 2002 op het adres van belanghebbende uitgereikt en aldaar in ontvangst genomen.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is opgeroepen.

4.2. De uitspraak op bezwaar is verstuurd naar de boedelnotaris omdat deze een bezwaarschrift tegen de onderwerpelijke aanslag had ingediend. Het bezwaarschrift is namens belanghebbende en diens echtgenote ingediend. De boedelnotaris is ter zake van het indienen van het bezwaarschrift derhalve opgetreden als gemachtigde.

4.3. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) staat tegen een uitspraak van de Inspecteur het rechtsmiddel van beroep open. Genoemd artikel moet aldus worden opgevat dat van een uitspraak van de Inspecteur beroep kan worden ingesteld door degene te wiens aanzien die uitspraak is gedaan. Nu de uitspraak op het bezwaarschrift is gesteld ten name van de notaris in zijn hoedanigheid van gemachtigde van belanghebbende, is belanghebbende ontvankelijk in het beroep.

4.4. Ingevolge artikel 36 Successiewet wordt de belasting geheven van de verkrijger. De aanslag is, naar tussen partijen niet in geschil is, opgelegd aan de onbekende verkrijger, derhalve niet aan de schenker, noch aan belanghebbende. De aanslag is geadresseerd aan belanghebbende.

4.5. De boedelnotaris heeft namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Ofschoon belanghebbende wellicht zichzelf op grond van de inrichting van het aanslagbiljet heeft kunnen beschouwen als de belastingplichtige, stond aan hem het rechtsmiddel van bezwaar niet open, aangezien niet hij, doch de verkrijger de belastingplichtige is.

4.6. Ingevolge artikel 23, eerste lid van de AWR kan degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag een bezwaarschrift indienen. Nu vaststaat dat de aanslag niet aan belanghebbende is opgelegd, kan belanghebbende niet op grond van het bepaalde in genoemd artikellid bevoegdelijk een bezwaarschrift indienen.

4.7. Evenmin kon belanghebbende bezwaar maken op grond van artikel 23, tweede lid van de AWR, nu gesteld noch gebleken is dat inkomens- of vermogensbestanddelen van belanghebbende in het voorwerp van de belasting zijn begrepen.

4.8. Voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende en/of de boedelnotaris is opgetreden als gemachtigde van de onbekende verkrijger. De Inspecteur heeft gesteld dat de boedelnotaris bij het indienen van het bezwaarschrift wellicht heeft gehandeld als zaakwaarnemer van de onbekende verkrijger. Belanghebbende heeft deze stelling van de Inspecteur niet onderschreven en evenmin is uit de stukken van het geding of anderszins gebleken dat de boedelnotaris heeft gehandeld krachtens zaakwaarneming. Integendeel, uit de stukken van het geding blijkt dat de boedelnotaris bij de indiening van het bezwaarschrift op 6 maart 2000 slechts is opgetreden namens belanghebbende en diens echtgenote, die overigens door de verwerping op 25 februari 2000 van de erfenis sindsdien met terugwerkende kracht tot het overlijden van de erflater nimmer erfgenaam zijn geweest (artikel 4:1104 van het Burgerlijk Wetboek).

4.9. De Inspecteur had derhalve niet het bezwaar moeten afwijzen, zoals hij heeft gedaan, doch de boedelnotaris c.q. belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren in het bezwaar. Het Hof zal daarom de uitspraak van de Inspecteur vernietigen en de beslissing nemen die de Inspecteur had behoren te nemen.

4.10. Ten overvloede overweegt het Hof het volgende.

Ingevolge artikel 46, derde lid van de Invorderingswet 1990 is een schenker hoofdelijk aansprakelijk voor het door de begiftigde verschuldigde schenkingsrecht. Ingevolge het bepaalde in artikel 49 van die wet geschiedt aansprakelijkstelling bij beschikking door de ontvanger. Gesteld noch gebleken is dat in casu zulk een aansprakelijkstelling van de schenker door de ontvanger is geschied.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 27,23.

Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 maart 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 maart 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.