Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-04-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5309 AF8876, 00/02238

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-04-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5309 AF8876, 00/02238

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 april 2003
Datum publicatie
19 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8876
Zaaknummer
00/02238

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02238

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van waterschapsbelastingen (hierna: de ambtenaar) van het Hoogheemraadschap van West-Brabant (hierna: het Hoogheemraadschap) op haar bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren over het jaar 1998.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 februari 2000 en ondernummer A een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren over het jaar 1998 opgelegd ten bedrage van f 50.841,--. Na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag door de ambtenaar gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij verweerschrift bestreden.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de ambtenaar een conclusie van dupliek.

1.2. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 februari 2003. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.

De ambtenaar heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota met bijlagen aan het Hof ingezonden; een afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden.

Het Hof rekent deze pleitnota alsmede genoemde bijlagen tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is gebruiker van een in Y gelegen bedrijfsruimte, zijnde een inrichting voor het verwerken van vlees. In die inrichting wordt vlees gedroogd en worden nevenproducten vervaardigd, zoals bouillon en kippenvet.

Vanuit de bedrijfsruimte werden in het jaar 1998 afvalstoffen afgevoerd naar een zuiveringtechnisch werk dat in beheer is bij het Hoogheemraadschap.

2.2. De aanslag is opgelegd op grond van de Heffingsverordening

verontreiniging oppervlaktewateren Hoogheemraadschap van P 1997 (hierna: de Heffingsverordening). De Heffingsverordening is vastgesteld in de Algemene Vergadering van het Hoogheemraadschap van 12 december 1996 en op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 25 november 1997 verzocht de uitvoering van het afvalwateronderzoek in 1998 te mogen laten plaatsvinden op basis van de meetresultaten over twee perioden van 7 aaneengesloten etmalen, te weten 4 tot en met 10 maart 1998 en 28 oktober tot en met 3 november 1998. Bij beschikking, verzonden op 24 december 1997, heeft het Hoogheemraadschap belanghebbende daartoe vergunning verleend.

Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een aantal vervuilingseenheden per dag groot 377, vermeerderd met 9 eenheden berekend op basis van de tabel afvalwatercoëfficiënten, totaal 386 eenheden. Het aantal van 377 is vastgesteld overeenkomstig de meetresultaten van 3 t/m 4 maart, 6 t/m 10 maart, en 26 oktober t/m 1 november 1998, met uitzondering van de bij de meting op 30 oktober 1998 bevonden vuillast; in plaats van het op die dag bevonden aantal vervuilingseenheden (groot 2934) heeft belanghebbende het aantal op 6 maart 1998 bevonden vervuilingseenheden (211) in aanmerking genomen.

Bij de aanslagregeling is de ambtenaar - in afwijking van de aangifte - uitgegaan van de meetresultaten over genoemde perioden, met inbegrip van het resultaat van de meting van 30 oktober. De aldus berekende vervuilingswaarde bedraagt 556 vervuilingseenheden, vermeerderd met 8,9 eenheden berekend op basis van genoemde tabel, totaal 564,9 vervuilingseenheden.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de sub 1.1 genoemde aanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de ambtenaar bij de vaststelling van het aantal vervuilingseenheden over het jaar 1998 terecht de bij de meting op 30 oktober 1998 bevonden vuillast mede in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de ambtenaar bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:

De "piek"meting op 30 oktober 1998 kan uit diverse oorzaken voortvloeien; zekerheid kan dienaangaande niet worden verschaft.

In het verleden is bij afwijkende meetresultaten wel eens een meting op een andere "vervangende" dag toegestaan. Een andere meetweek was in theorie nog mogelijk geweest. We dachten dat we nog een "herkansing" zouden krijgen.

De ambtenaar:

Meetresultaten kunnen niet zomaar buiten beschouwing worden gelaten.

In 1999 is ongeveer hetzelfde aantal vervuilingseenheden gemeten als in 1998.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één, conform de aangifte berekend naar 386 vervuilingseenheden.

De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Overeenkomstig de sub 2.3 genoemde meetbeschikking dient het aantal vervuilingseenheden te worden bepaald op grondslag van de meetresultaten van de in de beschikking genoemde perioden. Slechts in geval van uitzonderlijke omstandigheden, als gevolg waarvan een meting niet juist kan zijn geweest - te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken door de partij die van de meetresultaten wil afwijken - kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

4.2. Tegenover de betwisting door de ambtenaar heeft belanghebbende slechts veronderstellingen inzake de achtergrond van de "piek"meting op 30 oktober 1998 geuit, en daaraan toegevoegd dienaangaande geen zekerheid te kunnen verschaffen. Aldus heeft zij het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld sub 4.1 in genen dele aannemelijk gemaakt.

Het Hof ziet derhalve geen aanleiding bij de vaststelling van het aantal vervuilingseenheden over het jaar 1998 de meetresultaten van 30 oktober 1998 niet in aanmerking te nemen.

Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake het uitblijven van een tijdige reactie op haar brief van 11 december 1998, kan aan dit oordeel niet afdoen.

4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de ambtenaar is, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 10 april 2003 door A. Bijlsma, voorzitter, J.W.J. Huige en J.Th. Simons, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 april 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.