Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2003, AF9631, 00/03131
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2003, AF9631, 00/03131
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 april 2003
- Datum publicatie
- 5 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AF9631
- Zaaknummer
- 00/03131
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/03131
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van het administratiekantoor van de gemeente Boxtel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag leges van 4 mei 2000, nummer 1, in verband met de aanvraag van een bouwvergunning.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De aanslag bedraagt fl. 64.549,00.
Belanghebbende is tijdig in bezwaar gekomen. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de ambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en regelmatig in beroep gekomen bij het Hof. Voor dit beroep heeft belanghebbende een griffierecht gestort van fl. 450,00. De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 16 januari 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de gemachtigde, alsmede, de ambtenaar.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Verordening
De onderwerpelijke aanslag leges is gebaseerd op de "Legesverordening 2000", vastgesteld door de raad van de gemeente Boxtel op 26 oktober 1999 (hierna: de Verordening). Bekendmaking heeft plaatsgevonden door de Verordening op 11 november 1999 op te nemen in de uitgave "Bekendmaking Besluiten van het gemeentebestuur van Boxtel", welke uitgave vanaf 12 november 1999 ter inzage is gelegd in de leeskamer van het gemeentehuis. Op 11 november 1999 is hiervan melding gemaakt in het "Brabant Centrum", een gemeentelijk nieuws- en advertentieweekblad.
3. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet dan wel onvoldoende betwist de volgende feiten vast.
3.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 28 februari 2000 een "aanvraagformulier bouwvergunning" ingediend bij de gemeente Boxtel.
Op 9 maart 2000 is aan belanghebbende bevestigd dat de aanvraag bouwvergunning is ontvangen.
3.2. Op 6 april 2000 is aan belanghebbende bericht dat is besloten de gevraagde vergunning te weigeren.
3.3. De bouwkosten zijn vastgesteld op fl. 4.000.000,00. De leges zijn berekend overeenkomstig het bepaalde in post 5.2.2. van de bij de Verordening behorende tarieventabel.
4. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht, dan wel tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is dan wel niet juist toegepast is. De ambtenaar betwist de juistheid van dit standpunt.
4.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep alsmede tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede van de aanslag dan wel tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van fl. 123,00 respectievelijk fl. 235,00. De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Bij de beoordeling van het geschil stelt het Hof voorop, dat zoals blijkt uit bijlage 7 bij het verweerschrift, belanghebbende een aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend bij de gemeente als bedoeld in post 5.2.2. van de bij de Verordening behorende tarieventabel, en niet een aanvraag ter beoordeling van een schetsplan als bedoeld in post 5.2.1. van die tabel. Ter zake van het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft de ambtenaar belanghebbende in de heffing van leges betrokken tot een bedrag van fl. 64.549,00.
5.2. Belanghebbende bestrijdt de aanslag in de eerste plaats met de stelling dat een redelijke relatie dient te bestaan tussen de hoogte van de leges en de kosten van de concrete verrichte dienst. Het Hof verwerpt die stelling omdat de wetgever een dergelijke relatie niet vereist. De omstandigheid dat de aanvraag van belanghebbende slechts is getoetst aan het bestemmingsplan en de gemeente in beperkte mate kosten heeft gemaakt ter zake van de behandeling van de aanvraag, heeft derhalve niet het gevolg dat de heffing niet rechtsgeldig is, of de Verordening, bij gebreke van een nadere differentiatie van het tarief, onverbindend is.
5.3. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat zij als gevolg van het niet verlenen dan wel niet verkrijgen van de gevraagde bouwvergunning geen (individueel) belang heeft en dat de heffing daarom niet in stand kan blijven. Ook deze stelling verwerpt het Hof. Leges zijn verschuldigd bij het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning. Het belang van de aanvrager is niet het bepalende criterium. Overigens valt niet goed in te zien, waarom belanghebbende de aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend, indien zij daarbij geen belang had.
5.4. De stelling van belanghebbende dat de heffing van leges is gebaseerd op het verlenen van de gevraagde bouwvergunning en dat de Verordening niet van toepassing is als geen sprake is van het verlenen van de gevraagde vergunning, is onjuist. Leges zijn verschuldigd bij het in behandeling nemen van een aanvraag.
5.5. In het onderdeel "Wijze van afhandeling gemeente Boxtel" van haar pleitnota lijkt belanghebbende het standpunt te verdedigen dat de heffing niet hoger had mogen zijn dan fl. 123,00, het bedrag van post 5.2.1. van de tarieventabel, omdat de werkzaamheden en dus de kosten voor de gemeente in het hier aan de orde zijnde geval, toetsing van de aanvraag aan het bestemmingsplan, niet meer zijn geweest dan wanneer de gemeente alleen een schetsplan zou hebben beoordeeld. Het standpunt van belanghebbende is onjuist omdat de aan belanghebbende verleende dienst bestaat uit het in behandeling nemen van de bouwaanvraag en niet uit de vraag om beoordeling van een schetsplan en de door de gemeente verrichte werkzaamheden niet bepalend zijn voor de hoogte van de leges.
5.6. In het onderdeel "Teruggave uit hoofde van legesverordening" verwijst belanghebbende naar de post 5.3.2. van de tarieventabel (teruggave van leges indien een aanvraag op grond van artikel 47 van de Woningwet, ontvankelijkheid bouwaanvraag, niet (verder) in behandeling wordt genomen), en naar de teruggavenregeling, post 5.3.3. van de tarieventabel, wanneer van een verleende bouwvergunning geen gebruik wordt gemaakt. Belanghebbende komt in dit onderdeel tot de conclusie dat de Verordening niet voorziet in het heffen van leges in geval van weigering van de vergunning, maar die conclusie volgt niet uit de door belanghebbende aangehaalde posten. Er blijkt slechts uit dat in bepaalde situaties, die niet vergelijkbaar zijn met de hier aan de orde zijnde zaak, een beperkte heffing plaatsvindt. Aan de door belanghebbende aangehaalde posten kan niet de gevolgtrekking worden verbonden, dat in het geval van belanghebbende de heffing moet worden beperkt tot fl. 235,00 of dat 50% van de leges moet worden teruggegeven.
5.7. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat het oordeel van B. en W. omtrent de verenigbaarheid van een bouwplan met het bestemmingsplan door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet wordt aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Zij was dus, aldus belanghebbende, wel gedwongen om een officiële bouwaanvraag in te dienen om rechtsbescherming te verkrijgen tegen een negatieve beslissing van B. en W. omtrent de verenigbaarheid van een bouwplan met het bestemmingsplan. Het Hof deelt niet de conclusie van belanghebbende dat om die reden de aanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende heeft een aanvraag om bouwvergunning ingediend en deze aanvraag is in behandeling genomen. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het rechtsgeldig heffen van leges. De motieven van belanghebbende bij het indienen van de aanvraag doen niet ter zake.
5.8. Voor zover belanghebbende in het onderdeel "onverbindendheid verordening" onder verwijzing naar door haar genoemde jurisprudentie aanvoert dat leges eerst verschuldigd zijn op het tijdstip van de verlening van de gevraagde vergunning en dat in het hier aan de orde zijnde geval die vergunning niet is verleend en dus ook geen heffing kan plaatsvinden, verwerpt het Hof die stelling omdat in dit geval leges verschuldigd worden bij het in behandeling nemen van de aanvraag. Dat de vergunning niet is verleend, speelt derhalve geen rol.
Voor zover belanghebbende in dit onderdeel verdedigt dat de Verordening leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing, verwerpt het Hof die stelling, omdat de door haar aangevoerde omstandigheden, namelijk (1) het ontbreken van een redelijke relatie tussen de hoogte van de leges en de kosten van de verleende dienst en (2) het ontbreken van een individueel belang en bouwkosten, die conclusie niet rechtvaardigen.
5.9. Het Hof verwerpt de grieven van belanghebbende zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door J.Th. Simons, plaatsvervangend-lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van H.J. van den Helm, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 3 april 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 3 april 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten
in de proceskosten.